Opgave 1
Hieronder staan enkele gegevens betreffende de vraag en het aanbod op de arbeidsmarkt in Nederland in 2009.
Kengetallen Nederlandse arbeidsmarkt | 2009 |
Bevolking (x 1 000 personen) Beroepsbevolking (x 1 000 personen) Werkgelegenheid (x 1 000 personen) Werkgelegenheid (x 1000 arbeidsjaren) Vacatures (x 1000) |
15.184 6.941 6.458 5.316 58 |
1 | Hoe groot was het aanbod van arbeid in personen in 2009? |
2 | Bereken het werkloosheidspercentage voor 2009 (in één decimaal nauwkeurig). |
3 | Verklaar het verband tussen de hogere participatiegraad van vrouwen en het gestegen aantal personen per arbeidsjaar. |
4 | Bereken het aantal actieven in 2010 (afgerond op een geheel getal). |
5 | Leg uit dat de groei van het aantal niet-actieven per 100 actieven zou kunnen leiden tot een aantasting van het netto inkomen van de actieven. |
6 | Leg uit dat de groei van het aantal niet-actieven per 100 actieven zou kunnen leiden tot toenemende structurele werkloosheid. |
Opgave 2
In 2005 hadden in land A 6 miljoen mensen een baan en waren 460.000 mensen werkloos. In 2010 was de werkloosheid afgenomen tot 290.000. In 1995 was 4% van de beroepsbevolking in land B werkloos. Land A en land B zijn buurlanden met een onderlinge vaste wisselkoers. Beide landen hebben onderling vrij verkeer van goederen en kapitaal. De regeringen van beide landen overwegen om ook vrij verkeer van arbeid toe te staan. Sommige politici stellen dat er in dat geval een omvangrijke migratie van arbeid1) zal ontstaan van land A naar land B. Als argument daarvoor wijzen ze op het feit dat in land B de reële lonen sneller gestegen zijn dan in land A.
1) Migratie van arbeid is in dit verband wonen in het ene land en werken in het andere land (grensarbeid)
kerngegevens 2010 ten opzichte van 2005 indexcijfer met 2005 als basisjaar |
land A | land B |
werkgelegenheid (arbeidsjaren) werkgelegenheid (personen) arbeidsaanbod (personen) productievolume (nationaal product) loonsom per werknemer inflatie |
100 102 ..a.. 104,2 119 115 |
102,4 103,3 103,4 103,6 112 105 |
7 | In welk van beide landen is de arbeidsproductiviteit per arbeidsjaar in 2010 vergeleken met 2005 het meest gestegen? Licht het antwoord toe. |
8 | Is in land B de gemiddelde arbeidstijd per persoon in 2010 vergeleken met 2005 toegenomen, afgenomen of gelijk gebleven? Licht het antwoord toe. |
9 | Bereken het ontbrekende indexcijfer in de tabel (in tenminste één decimaal). |
10 | Leg uit waarom het argument van de politici geen onderbouwing van hun stelling is. |