In 2015 ondertekende de Nederlandse overheid het klimaatverdrag van Parijs waarin internationaal werd afgesproken om maatregelen te nemen om de uitstoot van CO2 door bedrijven en gezinnen sterk te beperken. De Nederlandsche Bank (DNB) onderzoekt in dit kader de gevolgen van een belasting op CO2-uitstoot, de CO2-taks.
Als Nederland een CO2-taks invoert en de andere landen niet, zal de kostprijs bij Nederlandse bedrijven stijgen. Dit zal leiden tot een verslechtering van de internationale concurrentiepositie. Hierdoor kan het zogenoemde CO2-lek ontstaan: in Nederland daalt de uitstoot van CO2 maar de totale mondiale uitstoot daalt niet.

1 Geef een verklaring voor het ontstaan van het CO2-lek.

Het antwoord staat eigenlijk al bijna in de tekst: door de verslechtering van de internationale concurrentiepositie van Nederland zal in Nederland de uitstoot van CO2 dalen, maar de totale mondiale uitstoot daalt niet (dus elders stijgen).

Een DNB-econoom stelt (gegeven de beschreven context) dat de CO2-taks juist bij de exportbedrijven een grote rol kan spelen bij het terugdringen van de mondiale CO2-uitstoot.

2 Leg de stelling van de DNB-econoom uit.

Exportbedrijven moeten vaak concurreren met bedrijven uit andere landen (die geen last hebben van de extra belasting).

Uit doorrekening van de rekenmodellen blijkt dat door een CO2-taks van 50 euro per ton CO2 de kostprijs van Nederlandse exportproducten gemiddeld zal stijgen met 1,2%.
Deze CO2-taks heeft ook een effect op het buitenlandse prijspeil.

3 Verklaar dat een Nederlandse CO2-taks ook effect heeft op het prijspeil in het buitenland.

Denk aan “geïmporteerde inflatie”.

DNB schrijft dat de gevoeligheid voor internationale concurrentie per sector verschilt. Een indicatie voor deze concurrentiegevoeligheid is het niveau van openheid van een bedrijfstak zoals te zien is in figuur 1.

figuur 1  openheid van Nederlandse bedrijfstakken

Som van import en export in procenten van bruto toegevoegde waarde, 2016

De DNB-econoom stelt op basis van figuur 1 dat de invoering van een CO2-taks een sterker negatief effect heeft op de winstgevendheid van de chemiesector dan op de winstgevendheid van de bouwsector.

4 Onderbouw deze stelling op basis van figuur 1.

Als een belasting ten kostte gaat van de winstgevendheid, kan blijkbaar niet alles worden doorberekend aan de klanten. Dat heeft vaak te maken met concurrentie.

In een vraag- en aanbodmodel van de chemische sector berekent de DNB-econoom het effect van de CO2-taks van 2,5% op de evenwichtsprijs. Hieruit blijkt dat, gegeven een prijselasticiteit van de vraag van -2, de gevraagde hoeveelheid zal dalen met 4,3%. De DNB-econoom beweert dat meer dan driekwart van de CO2-taks uiteindelijk zal worden doorberekend aan de consument.

5 Toon met een berekening aan of de bewering van de DNB-econoom juist is.

prijselasticiteit

Met de gegevens kan worden uitgerekend hoeveel procent de prijs is gestegen.

De DNB-econoom simuleert de effecten van de CO2-taks op de Nederlandse economie in een model. In tabel 1 zijn drie bestemmingen opgenomen van de opbrengsten van de CO2-taks van de overheid.

  bestemming extra belastinginkomsten
  verbetering
begrotings-
saldo
verlaging
inkomsten-
belasting
verlaging
winst-
belasting
bruto binnenlands product (% mutatie) -0,9 0,5 -0,4
reëel beschikbaar huishoudinkomen (% mutatie) -2,5 1,8 -1,9
particuliere consumptie (% mutatie) -2,1 2,2 -1,6
bedrijfsinvesteringen (% mutatie) -2,0 -0,5 3,4
uitvoer goederen en diensten (% mutatie) -0,5 -0,5 -0,1
werkloosheid (% beroepsbevolking) 0,6 -0,4 0,3
begrotingssaldo (% bbp) 0,6 0,3 -0,4

Toelichting: getallen zijn cumulatieve effecten in procenten na vijf jaar

De DNB-econoom concludeert dat de overheid die bestemming moet kiezen waarbij de macro-economische effecten per saldo het minst negatief uitpakken.

6 Leg uit welke bestemming leidt tot de minst negatieve macro-economische effecten.

Welke rij uit de tabel past het beste bij “macro-economische effecten per saldo”?

1

Voorbeelden van een juist antwoord zijn:

  • Bedrijven die in Nederland te maken krijgen met een hogere kostprijs als gevolg van een CO2-taks kunnen besluiten hun productie te verplaatsen naar landen waar geen CO2-taks wordt geheven. Hierdoor daalt de uitstoot van CO2 weliswaar in Nederland maar niet mondiaal.
  • Bedrijven die in Nederland te maken krijgen met een hogere kostprijs als gevolg van een CO2-taks zullen een daling van de afzet / export zien. Hierdoor kan de vraag naar goederen verplaatst worden naar andere landen waar een toename van de productie en dus de CO2-uitstoot plaats kan vinden (Hierdoor daalt de uitstoot van CO2 weliswaar in Nederland maar niet mondiaal).
2

(Export)bedrijven zullen eerder besluiten te investeren in duurzame innovaties om zodoende de kosten (van een CO2-taks) te verlagen waardoor de concurrentiepositie intact blijft. De CO2-uitstoot (als gevolg van productie) zal dan verminderen.

3

Nederland exporteert goederen (waaronder halffabricaten/grondstoffen) naar het buitenland. Buitenlandse bedrijven krijgen daardoor ook te maken met een hogere kostprijs. Als zij deze toegenomen kosten doorberekenen in hun verkoopprijzen dan stijgt het prijspeil in het buitenland.

4

Een voorbeeld van een juist antwoord is:

  • De chemische industrie kent relatief de hoogste som van import en export. Dit betekent dat de sector sterk internationaal georiënteerd is, wat betekent dat er substituten zijn. Om de internationale concurrentiepositie niet te zeer onder druk te zetten zal de sector een CO2-taks slechts ten dele doorberekenen in de eindprijs. Dit gaat ten kosten van de winstgevendheid
  • De bouwsector heeft veel minder last van internationale concurrentie en kan zodoende een groter deel van een CO2-taks doorberekenen, waardoor de winstgevendheid (gemiddelde winst) op peil blijft.
5

Een voorbeeld van een juiste berekening is:

  • Prijselasticiteit van de vraag = -2
    Procentuele stijging van de prijs: -4,3% / -2 = 2,15%
  • Doorberekening in de verkoopprijs: 2,15 / 2,5 × 100% = 86%
    Er wordt meer dan driekwart van de taks doorberekend aan de consument, dus de bewering van de DNB-econoom is juist.
6

Verlaging van de inkomstenbelasting

De verlaging van de inkomstenbelasting zorgt per saldo voor een totale productiegroei van 0,5%. De andere twee bestemmingen zorgen voor een negatieve productiegroei.

print