De verzameling van omstandigheden waarmee een bedrijf te maken heeft, is bepalend voor de marktvorm waarop het bedrijf actief is.

Onderstaand schema geeft een overzicht van de verschillende marktvormen.
Hoe verder in het schema naar rechts, hoe groter de invloed van een individuele producent wordt op de prijs.

Volkomen concurrentie

Deze markt wordt ook wel omschreven als ‘perfect werkende markt’.
Daarmee is eigenlijk ook direct gezegd dat er in de praktijk geen markt is die aan alle noodzakelijke kenmerken voldoet.

De kenmerken waar deze markt aan moet voldoen zijn:

  • veel vragers en veel aanbieders

  • homogeen product
  • transparante markt
  • vrije toe- en uittreding

Gevolg van deze kenmerken is dat een individuele producent geen invloed heeft op de prijs.
De prijs op deze markt komt tot stand door de vrije werking van collectieve vraag en collectief aanbod.

De collectieve vraaglijn op deze markt beschrijft de betalingsbereidheid van de consumenten.
De collectieve aanbodlijn op deze markt beschijft de  leveringsbereidheid van de producenten.

Wanneer een consument minder hoeft te betalen dan hij bereid is om maximaal te betalen, dan is er sprake van een consumentensurplus.
Is de producent bereid om het product al voor minder te leveren dan hij op de markt verdient, dan is er sprake van een producentensurplus.

Surplus marktmodel

De markt wordt perfect werkend genoemd, omdat de som van consumenten- en producentensurplus in de evenwichtssituatie maximaal is.
In deze Pareto-optimale situatie kan niemand zich verbeteren, zonder dat dit ten kostte zou gaan van de ander.

Hoewel de evenwichtssituatie dus Patero-optimaal is, zijn hier wel een paar kanttekeningen bij te plaatsen:

  • In het marktevenwicht wordt alleen gekeken naar de welvaart van consument en producent. Er wordt geen rekening gehouden met externe effecten.

  • Een markt werkt alleen zo wanneer er aan alle kenmerken van volkomen concurrentie voldaan wordt. In de praktijk zijn die markten er (bijna) niet.

  • De evenwichtssituatie hoeft niet altijd in het maatschappelijke belangen te zijn. Denk bijvoorbeeld aan een woningmarkt waarbij de (evenwichts)huurprijs veel hoger ligt dan voor de meeste mensen betaalbaar is.

  • Vrije markten brengen geen collectieve goederen voort. Ook aan deze goederen is behoefte.

verschuivingBij het opstellen van de vraag- en aanbodlijnen wordt alleen gekeken naar de reactie van vraag/aanbod op de prijs.
Er zijn echter méér factoren die invloed hebben op de gevraagde/aangeboden hoeveelheid. Deze factoren veronderstellen we echter constant (ceteris paribus).

Zodra een van deze constant veronderstelde factoren verandert, verschuift de vraag-/aanbodlijn evenwijdig naar links of rechts.
Als bijvoorbeeld het inkomen van de consument stijgt, zal (bij normale producten) de vraag bij elke prijs toenemen → de vraaglijn verschuift dus evenwijdig naar rechts.

Bij de vraaglijn veronderstellen we de volgende factoren constant:

  • het aantal consumenten

  • het inkomen van de consumenten

  • de voorkeur van de consumenten

  • de prijs van andere producten

Bij de aanbodlijn veronderstellen we de volgende factoren constant:

  • het aantal aanbieders

  • technologische ontwikkelingen

  • inkoopkosten van grond- en hulpstoffen

Monopolistische concurrentie

Ook op deze markt zijn er veel vragers en veel aanbieders.
Het verschil met volkomen concurrentie is dat er nu, volgens de consumenten, verschillen zijn tussen de producten van de diverse aanbieders: er is sprake van een heterogeen product.

Aanbieders op deze markt hebben wel invloed op de prijs, maar moeten rekening houden met veel concurrentie. De vrijheid om de prijs te bepalen is dus maar heel beperkt.

Markten van monopolistische concurrentie zijn bijvoorbeeld restaurants of kledingwinkels.

Oligopolie

Op oligopolistische markten zijn maar een paar (grote) aanbieders actief.
Denk bijvoorbeeld aan supermarkten. Twee of drie grote supermarkten beheersen het grootste deel van de markt.

Omdat er maar een paar aanbieders zijn, is het voor consumenten en concurrenten vrij gemakkelijk om de prijzen in de gaten te houden.
Wanneer een bedrijf de prijzen teveel zal laten stijgen, dan zullen de consumenten snel overstappen naar een concurrent.
Wanneer een bedrijf de prijzen laat dalen, zullen veel consumenten overstappen. Waardoor concurrenten gedwongen zijn hun prijzen óók te laten dalen. Op die manier is de kans op een prijzenoorlog erg groot.

Uit angst voor een prijzenoorlog zullen deze producenten dus niet snel concurreren met de prijs. In plaats daarvan zullen zij proberen hun product heterogeen te maken, zodat de consumenten de voorkeur hebben voor een bepaalde producent.

Monopolie

Nu is er slechts één producent die de markt beheerst.
Deze producent heeft daarom relatief veel vrijheid om zijn prijs zelf te bepalen. Hij zal echter rekening moeten houden met de betalingsbereidheid van de consumenten. Voor elke prijs die de monopolist kiest, zullen de consumenten bepalen hoeveel hij kan verkopen.
De collectieve vraaglijn op deze markt bepaalt voor de producent zijn prijs-afzet-mogelijkheden.

Er zijn diverse oorzaken voor het ontstaan van een monopolie. Bijvoorbeeld door:

  • wettelijk monopolie
    de overheid heeft bijvoorbeeld wettelijk geregeld dat er maar één ‘bedrijf’ bankbiljetten mag maken.

  • economisch monopolie
    ontstaat wanneer een bedrijf een voorsprong heeft op zijn concurrenten. Meestal op basis van octrooi beschermd.

print