Bij producent op een markt van onvolkomen concurrentie bespreken we meestal de monopolist. Zo ook hier.

Een monopolist is in staat om zelf zijn prijs te kiezen, omdat hij de enige aanbieder is.
Hij zal echter wel rekening moeten houden met de betalingsbereidheid van zijn klanten. De collectieve vraaglijn beschrijft dus hoeveel hij kan verkopen als hij kiest voor een bepaalde prijs.

De monopolist kan zijn productie uitbreiden door de prijs te verlagen.
Op de eerste helft van de vraaglijn is er sprake van een prijselastische vraag. De prijsdaling is relatief kleiner dan de vraagstijging, waardoor de omzet stijgt.
Op de tweede helft van de vraaglijn is er sprake van een prijsinelastische vraag. De prijsdaling is dan relatief groter dan de vraagstijging, zodat de omzet weer gaat dalen.
Halverwege de vraaglijn is de omzet dus maximaal. Daar ligt de top van de omzetparabool.

De marginale opbrengst van de producent geeft aan hoeveel de totale opbrengst verandert als de producent een extra product verkoopt.
Met andere woorden de helling van de TO-parabool.

Deze marginale opbrengstenlijn kun je uitreken op basis van de collectieve vraagvergelijking:

Qv = -0,5P + 2.500 

⇒ omzetten naar een prijsafzetvergelijking) ⇒
0,5P = -Q + 2.500 ⇒
P = -2Q + 5.000 

⇒ TO = P × Q ⇒
TO = (-2Q + 5.000)×Q ⇒
TO = -2Q2 + 5.000Q 

⇒ MO = TO’ (differentiëren) ⇒
MO = -4Q + 5.000

monopolist

Kosten zijn niet afhankelijk van de marktvorm.
Een monopolist kan dus te maken hebben met proportioneel variabele kosten of met niet-proportioneel variabele kosten.

Vervolgens kan de producent zijn productieomvang én zijn prijs aanpassen aan zijn doelstelling.

De productieomvang die hoort bij de doelstelling kun je vinden met behulp van de hulppunten (sterren in afbeelding):

  • Maximale totale winst
    wordt behaald bij de productie waar geldt: MO = MK

  • Break even afzet
    wordt behaald bij de productie waar geldt: GO = GTK
    (en de meeste producten worden verkocht)

  • Maximale omzet
    wordt behaald bij de productie waar geldt: MO = 0

Als eenmaal met behulp van de hulppunten de productie is bepaald,
kun je de bij die productie horende gegevens, zoals prijs en kosten, aflezen in de grafiek.

In deze grafiek heeft de product gekozen om zijn winst te maximaliseren.
Daarvoor moet hij 1 mln. producten produceren.
Bij die afzet van 1 mln. stuks, geldt een prijs (Qv-lijn) van € 3.000 en kosten van € 2.500 per product.

Deze totale winst kun je dan ook nog arceren.

Natuurlijk kun je deze stappen met de benodigde formules ook uitrekenen in plaats van aflezen.

Welvaartsverlies monopolie

Op deze markt heeft de producent invloed op de prijs. Dat betekent dat hij het surplus in zijn voordeel kan beïnvloeden door een hogere prijs te vragen.
Hierdoor ontstaat wel een stuk welvaartsverlies, zoals te zien is in onderstaande afbeelding:

 

Wanneer de producent geen macht zou hebben, zou hij leveren tegen het bedrag dat hij minimaal wil verdienen (leveringsbereidheid = aanbodlijn). Wat hij minimaal wil verdienen zijn de marginale kosten.
Zonder extra macht zou de markt dus in evenwicht komen bij de rode punt.

Nu de producent de prijs kan bepalen, zal hij kiezen voor maximaliseren van zijn winst. Tegen een hogere prijs.
Het producentensurplus, het paarse vlak, wordt daardoor groter. Het consumentensurplus, het groene vlak, kleiner.
Het zwarte stuk geeft aan hoeveel welvaart er verloren gaat door de monopolistische invloed op de prijs.

print