Wanneer de overheid de producenten een subsidie geeft voor hun product, zullen zij bereid zijn hun producten voor een lager bedrag aan de consumenten aan te bieden. Een deel van het bedrag dat zij minimaal willen verdienen wordt namelijk al betaald door de overheid.

Door de subsidie gaat de aanbodlijn (die de leveringsbereidheid weergeeft) dus omlaag.

Subsidie met een vast bedrag per product

Zoals eerder besproken (aanbod, verkoopbereidheid) geeft de aanbodlijn aan welk bedrag producenten minimaal willen ontvangen voordat zij bereid zijn een bepaalde hoeveelheid te leveren.

In de eerste grafiek zien we de leveringsbereidheid van 5 producenten. Wanneer de prijs stijgt, zijn steeds meer producenten in staat / bereid om het product te leveren.

Producent 1 wil minimaal € 10
Producent 2 wil minimaal € 12,50
Producent 3 wil minimaal € 15
Producent 4 wil minimaal € 17,50
Producent 5 wil minimaal € 20

Leveringsbereidheid

Wanneer de overheid de producenten een subsidie geeft van € 5:

om nog steeds €10 te verdienen, hoeft producent 1 nog maar € 5 aan de consumenten in rekening brengen. Er ontstaat nu een verschil tussen consumentenprijs (wat betaald moet worden) en producentenprijs (wat de producent verdient).

Producent 1 vraagt € 5 om zijn minimale € 10 te verdienen
Producent 2 vraagt € 7,50 om zijn minimale € 12,50 te verdienen
Producent 3 vraagt € 10 om zijn minimale € 15 te verdienen
Producent 4 vraagt € 12,50 om zijn minimale € 17,50 te verdienen
Producent 5 vraagt € 15 om zijn minimale € 20 te verdienen

De aanbodlijn gaat dus met het bedrag van de subsidie omlaag!

Leveringsbereidheid bij subsidie

Maar hoe pakken we dit aan met een aanbodvergelijking?

Stel een aanbodvergelijking van  Qa = 5P – 500
Er komt een subsidie van € 75

 
Stap 1 – verwissel Q en P van plek in de functie, zodat je bij elke hoeveelheid de minimale prijs (leveringsbereidheid) weet.
Qa = 5 P – 500
-5 P = -Q – 500
P = 0,2Q + 100

Stap 2 – haal de subsidie van de prijs af die de producent wil verdienen
P = 0,2Q + 100
P = (0,2Q + 100) – 75
P = 0,2Q + 25

Stap 3 – wissel P en Q van plek om er weer een aanbodfunctie van te maken
P = 0,2Q + 25
-0,2Q = -P + 25
Q’= 5P – 125

Marktmodel

Wanneer we al deze lijnen in de grafiek zetten, zien we dat de aanbodlijn naar beneden schuift. En wel met het bedrag van de subsidie.
Maar dat wil niet zeggen dat de marktprijs óók met dit bedrag daalt.

De nieuwe evenwichtssituatie (blauwe stip) geeft de concumentenprijs (pc).
De producent krijgt echter (pp) nog € 75 extra aan subsidie (oranje stip).

In eerste instantie lijken nu consumenten- en producentensurplus te stijgen, maar het subsidiebedrag moet natuurlijk door de belastingbetalers worden betaald. Er is dus geen sprake van een stijging van de welvaart.

subsidie

Subsidie met een percentage van de prijs

We nemen dezelfde markt van volkomen concurrentie in de uitgangssituatie:
Qv = -2P + 500
Qa = 5P – 500

Nu geeft de overheid een subsidie van 40% van de prijs.
Hoe hoger de prijs, hoe meer euro’s de aanbodlijn dus daalt.

Stap 1 – verwissel Q en P van plek in de functie, zodat je bij elke hoeveelheid de minimale prijs (leveringsbereidheid) weet.
Qa = 5 P – 500
-5 P = -Q – 500
P = 0,2Q + 100

Stap 2 – haal de subsidie van de prijs af (door de prijs met 0,6 te vermenigvuldigen halen we er 40% vanaf)
P = 0,2Q + 100
P = (0,2Q + 100) x 0,6
P = 0,12Q + 60

Stap 3 – wissel P en Q van plek om er weer een aanbodfunctie van te maken
P = 0,12Q + 60
-0,12Q = -P + 60
Q’= 8,33P – 500

Subsidie in procenten

De consumenten betalen 60% van de werkelijke prijs.
Dat is de nieuwe consumentenprijs (pc), die we kunnen uitrekenen:

Q’=  Qv
8,33P – 500 = -2P + 500
Pc = 96,77

De producentenprijs (pp) is de wérkelijke prijs (100%).
Die kunnen we uitrekenen met behulp van de consumentenprijs:

pp = 
 
De omvang van de subsidie per product kunnen we natuurlijk weer uitrekenen door het verschil te nemen tussen de consumenten en producentenprijs.

subs_a4

Randvoorwaarden en kanttekeningen

  • Wanneer een overheid een bepaalde sector wil steunen met subsidie, zal dezelfde overheid vaak buitenlandse concurrenten buiten willen/moeten houden. Op die manier is er sprake van oneerlijke concurrentie.
  • Het geven van subsidie maakt producten voor de consument wel goedkoop, maar kost hen ook belastinggeld. Wanneer er bovendien geen buitenlandse concurrenten worden toegelaten, is er voor de consumenten ook minder keuze.
 
print