Vraag 1

De vraag naar een product kan worden beschreven met de volgende vraagvergelijking. De bijbehorende vraaglijn is eveneens gegeven.

elas4_0Qv = -4P + 100

In de uitgangssituatie bedraagt de prijs € 15.

a

Bereken de prijselasticiteit van de vraag als de prijs in de uitgangssituatie wordt verhoogd naar € 20.

b

Bereken de prijselasticiteit van de vraag als de prijs in de uitgangssituatie wordt verlaagd naar € 10.

c

Bereken de prijselasticiteit van de vraag als de prijs in de uitgangssituatie wordt verlaagd naar € 5.

De uitgerekende waardes bij de vragen 1a tot en met 1c behoren bij punt B op de lijn.

d

Bereken de prijselasticiteit van de vraag in punt A.

e

Bereken de prijselasticiteit van de vraag in punt C.

f

Bereken de prijselasticiteit van de vraag in punt D.

g

In welke punten is de vraag elastisch? En in welke punten is de vraag inelastisch?

De conclusie van deze opgave geldt voor alle rechte vraaglijnen!

  • In een bepaald punt van de lijn kun je met elke willekeurige verandering de waarde van de elasticiteit berekenen (mits je blijft vergelijken met dát vertrekpunt).
  • Elk punt op de vraaglijn heeft een eigen waarde van de prijselasticiteit.
  • Hoe hoger op de vraaglijn hoe elastischer de vraag.
    Hoe lager op de vraaglijn hoe inelastischer de vraag.

Vraag 2

Een koffiezaak verkoopt onder andere een luxe kopje bijzondere koffie.
De vraagfunctie naar dit product kan worden beschreven met de volgende vraagfunctie:

Qv = -75P + 600

waarbij: P = prijs in euro’s en Qv = gevraagde hoeveelheid kopjes per dag.

Momenteel bedraagt de verkoopprijs voor deze bijzondere bak koffie € 3,25.

a

Bereken de prijselasticiteit van de vraag bij de huidige prijs.

De koffiezaak wil voor dit product de omzet verhogen.

b

Moeten zij de prijs verhogen of verlagen? Verklaar je antwoord op basis van de prijselasticiteit van de vraag.

c

Bij welke prijs maximaliseert het bedrijf de omzet voor dit product? Verklaar je antwoord.

Vraag 1

a

PRIJS: van 15 naar 20 = +33,33%
VRAAG: van 40 naar 20 = -50%

Epv = -1,5

b

prijselasticiteit

PRIJS: van 15 naar 10 = -33,33%
VRAAG: van 40 naar 60 = +50%

Epv = -1,5

c

prijselasticiteit

PRIJS: van 15 naar 5 = -66,67%
VRAAG: van 40 naar 80 = +100%

Epv = -1,5

d

Bijvoorbeeld door vanuit A de prijs met € 5 te verlagen:

prijselasticiteit

PRIJS: van 20 naar 15 = -25%
VRAAG: van 20 naar 40 = +100%

Epv = -4

e

Bijvoorbeeld door vanuit C de prijs met € 5 te verlagen:

prijselasticiteit

PRIJS: van 10 naar 5 = -50%
VRAAG: van 60 naar 80 = +33,33%

Epv = -0,67

f

Bijvoorbeeld door vanuit D de prijs met € 5 te verhogen:

prijselasticiteit

PRIJS: van 5 naar 10 = +100%
VRAAG: van 80 naar 60 = -25%

Epv = -0,25

g

In de punten A en B is de vraag prijselastisch (kleiner dan -1).

In de punten C en D is de vraag prijsinelastisch (tussen -1 en 0).

Vraag 2

a

Bij een prijs van € 3,25 bedraagt de vraag 356 kopjes.

Verzin een andere prijs (vertrekkend vanuit dit punt) of gebruik de puntelasticiteit.
Epv = -0,68

b

De vraag is bij deze prijs relatief inelastisch.
Om de omzet te verhogen moeten zij de prijs verhogen: de prijs gaat immers relatief meer omhoog dan de vraagdaling.

c

Zolang de vraag relatief prijsinelastisch is, zal elke prijsstijging de de omzet laten stijgen.
Maar elke keer dat de prijs verder stijgt, wordt de vraag iets elastischer.

Totdat de vraag een prijselasticiteit van precies -1 heeft blijft de omzet stijgen bij een prijsverhoging.

Die prijselasticiteit zit precies halverwege de vraaglijn: bij een prijs van € 4.

print