Vraag 1

a

Een jas kost € 149.
Je krijgt 25% kassakorting.

Hoeveel korting krijg je?

b

Een telefoonabonnement kost € 20 per maand.
De eerste 6 maanden krijg je 30% korting.

Hoeveel kost het abonnement de eerste maand?

c

Op een school zitten 250 examenleerlingen.
94% van de leerlingen slaagt.

Hoeveel leerlingen zijn geslaagd?

d

Op een normale dag komen er 2.000 bezoekers naar  diergaarde Blijdorp. 
Op een zonnige dag komen er 120% bezoekers extra.

Hoeveel bezoekers komen op een zonnige dag?

Vraag 2

a

Jaimy heeft een telefoonabonnement met een databundel van 20 Gb (= 20.480 Mb).
Daarvan zijn nu 5.487 Mb verbruikt.

Hoeveel procent van het abonnement heeft Jaimy al verbruikt? Afronden op één decimaal.

b

Aan het begin van de maand krijgt Elise haar zakgeld. Zij krijgt € 80.
Na twee weken heeft zij nog maar € 24,80 over.

Hoeveel procent van haar zakgeld heeft Elise na twee weken nog over? Afronden op één decimaal.

c

Een onderneming haalde vorig jaar een omzet van € 248 mln.
De winst bedroeg in dat jaar € 65 mln.

Bereken de winst in procenten van de omzet. Afronden op één decimaal.

Vraag 3

a

Een nieuwe Mazda CX5 kost dit jaar € 35.990.
Dat is flink duurder dan vorig jaar. Toen kostte dezelfde auto nog € 30.990.

Met hoeveel procent is de prijs van de CX5 gestegen?

b

Vorig jaar zaten er 1.104 leerlingen op onze school. Dit jaar zijn dat er 1.095.

Met hoeveel procent is het leerlingaantal gedaald?

c

In 2000 bedroeg de omvang van de Nederlandse economie € 428 mld.
In 2019 was dat € 862,6 mld.

Met hoeveel procent is de Nederlandse economie in deze periode gegroeid?

Vraag 1

a

25% van € 149 = € 37,25

b

Korting: 30% van € 20 = € 6
Abonnement kost eerste maand: 20 – 6 = € 14

Of: je betaalt 70% van € 20 = € 14

c

94% van 250 = 235 leerlingen zijn geslaagd

d

Extra bezoekers: 120% van 2.000 = 2.400
Er komen dus in totaal: 2.000 + 2.400 = 4.400 bezoekers

Of: er komen 220% van 2.000 = 4.400 bezoekers

Vraag 2

a

5.487 van 20.480 = 26,8%
(5.487 / 20.480 × 100%)

b

€ 24,80 van € 80 = 31%
(24,80 / 80 × 100%)

c

€ 65 mln. van € 248 mln. = 26,2%
(65 / 248 × 100%)

Vraag 3

a

Duurder: 35.990 – 30.990 = € 5.000
Ten opzichte van € 30.990

(5.000 / 30.990 × 100% =) + 16,1%

b

Verandering: 1.095 – 1.104 = -9 leerlingen
Ten opzichte van 1.104

(-9 / 1.104 × 100% =) -0,8%

c

Stijging: 862,6 – 428 = € 434,6 mld.
Ten opzichte van 428

(434,6 / 428 × 100% =) + 101,5%

print