Voor de Nederlandse werkgelegenheid is de ontwikkeling van de loonkosten per product heel belangrijk.
Het CBS verzamelde de onderstaande gegevens over de ontwikkeling van loonkosten en arbeidsproductiviteit binnen particuliere bedrijven.

a

In welk jaar / welke jaren zijn de loonkosten per product gedaald? Verklaar je antwoord met behulp van de figuur.

b

Bereken met hoeveel procent de loonkosten per product zijn veranderd in 2007 ten opzichte van 2006.

c

Bereken met hoeveel procent de loonkosten per product in totaal zijn veranderd in de periode 2006 tot en met 2010.

d

Leg uit waarom een stijging van de arbeidsproductiviteit op korte termijn nadelig is voor werknemers, maar op lange termijn voordelig.

a

De loonkosten per werknemers stijgen in elk jaar.
De loonkosten per product kunnen in dat geval alleen afnemen als de arbeidsproductiviteit méér stijgt dan de loonkosten per werknemer.
Dat is in de jaren 2004, 2005 en 2010.

b

De loonkosten per werknemer gaan met 3,43% omhoog.
De arbeidsproductiviteit steeg met 1,75%.

Omdat de percentages naar verschillende grootheden verwijzen moet je rekenen met indexcijfers:
Loonkosten per product = 103,43 / 101,75 × 100 = 101,65 ⇒ gestegen met 1,65%

c

Je moet groei gaan “stapelen”. Elke percentage verwijst naar het jaar ervoor. Stel 2006 op 100(%).

Loonkosten per werknemer:
100 × 1,0343 × 1,0425 × 1,0375 × 1,025 = 114,67

Arbeidsproductiviteit:
100 × 1,0175 × 1,0075 × 0,9925 × 1,0425 = 106,07

Loonkosten per product = 114,67 / 106,07 × 100 = 108,11

De loonkosten per product zijn in deze periode in totaal met 8,11% gestegen.

d

Op korte termijn zijn voor dezelfde productie minder werknemers nodig. Mensen raken dus hun baan kwijt.

Op lange termijn kunnen Nederlandse bedrijven beter concurreren met het buitenland (omdat de loonkosten per product dankzij de stijging van de arbeidsproductiviteit kunnen dalen), waardoor werkgelegenheid juist behouden blijft.

print