Vraag 1

Sven heeft dankzij zijn baantje bij de supermarkt een beschikbaar budget van € 30 per maand.
Dat geld geeft hij uitsluitend uit aan het rijden met zijn scooter en het snoepen van chocoladerepen. Het rijden op de scooter kost € 0,15 per kilometer. Een chocoladereep kost hem € 0,75 in de supermarkt.

a

Teken in de budgetlijn die de mogelijke verdeling tussen scooterkilometers en chocoladerepen weergeeft.
Zet de chocoladerepen op de horizontale as.

In maart rijdt Sven 80 kilometer met zijn scooter.

b

Hoeveel chocoladerepen kan Sven in maart nog kopen?

Door een misoogst van cacao in Afrika stijgt de prijs van de chocoladereep naar € 1,20.

c

Bereken met hoeveel procent de prijs van een chocoladereep is gestegen.

d

Teken de nieuwe budgetlijn in de afbeelding van vraag 1a.

Vraag 2

Zonne krijgt van haar ouders één keer per jaar ‘fungeld’.
Dat is geld dat Zonne gedurende dat jaar mag gebruiken voor haar twee favoriete bezigheden. Kleding kopen en concerten bezoeken.
Een concertbezoek kost gemiddeld € 150.

De budgetlijn die haar keuzemogelijkheden weergeeft is hier getekend.

a

Hoeveel ‘fungeld’ krijg Zonne jaarlijks van haar ouders?

b

Wat kost een kledingstuk gemiddeld?

Zonne gaat 2 keer naar een concert dit jaar.

c

Hoeveel kledingstukken kan Zonne dit jaar maximaal nog kopen?

d

Wat zijn de opofferingskosten voor een concertbezoek?

Vraag 1

a

Met een budget van € 30 kan er maximaal:

  • 200 km gereden worden met de scooter (200 × € 0,15)
  • 40 chocoladerepen gekocht worden (40 × € 0,75)

b

80 km. scooter rijden kost (80 × € 0,15) € 12
Dan blijft er nog € 18 over van het budget van € 30.

Met € 18 kan er nog 24 repen chocolade van € 0,75 gekocht worden.

c

Van € 0,75 naar € 1,20 is een prijsstijging van € 0,45

€ 0,45 ten opzichte van € 0,75 =
0,45/0,75 × 100% = 60% prijsstijging.

d

Nu de chocoladereep € 1,20 kost, kan er met € 30 nog maar 25 repen gekocht worden.
Wanneer er alleen maar gereden wordt met de scooter, verandert er niets.

Vraag 2

a

Op de budgetlijn kun je aflezen dat Zonne maximaal 4× een concert kan bezoeken met haar budget.
4 × € 150 = € 600

b

Met haar budget van € 600 kan Zonne volgens de budgetlijn maximaal 25 kledingstukken kopen.
Dat betekent dat een kledingstuk gemiddeld € 24 kost.

c

Als Zonne 2 × een concert bezoekt, is zij € 300 kwijt.
Dan is er nog € 300 van haar budget over.

€ 300 / € 24 = 12,5 kledingstukken. Dus 12 (en dan houdt Zonne nog € 12 over van haar budget).

d

Een concertbezoek kost € 150.
Voor dat bedrag kan Zonne ook  6,25 kledingstukken kopen.

Een concertbezoek vraagt dus een offer van 6,25 kledingstukken.

print