Vraag 1

Onderstaande gebeurtenissen hebben invloed op vraag en/of aanbod op de arbeidsmarkt:

  1. De overheid besluit om via de toeslagenwet de kinderopvang voor mensen met een lager inkomen goedkoper te maken.
  2. Door verdergaande automatisering in de bankwereld sluiten steeds meer bankkantoren hun deuren.
  3. De Nederlandse export van varkensvlees wordt zwaar getroffen door de Russische boycot.
  4. Steeds meer jongeren kiezen ervoor om langer door te leren.
  5. Het minimumloon in Nederland wordt verhoogd.
a

Geef van elk van bovenstaande gebeurtenissen aan:

  • of het invloed heeft op vraag en/of aanbod op de arbeidsmarkt
  • en welke invloed het heeft (toename / afname).
  • Verklaar steeds je antwoord.

Het aanbod op de arbeidsmarkt wordt in belangrijke mate bepaald door de participatiegraad.
Op basis van gegeven van het CBS over de participatiegraad kan de volgende grafiek getekend worden:

Hierbij valt onmiddellijk op dat de participatiegraad van mannen ongeveer gelijk blijft, terwijl die van vrouwen flink stijgt.

b

Bereken met hoeveel procent de participatiegraad van vrouwen in de getoonde periode is gestegen.

In de periode 2008-2017 was er sprake van een economische crisis.

c

Verklaar het vlakke verloop van de participatiegraad in de crisisjaren.

Deze grafiek wordt tijdens een economieles besproken.
Iris beweert “als de ontwikkeling in de periode 2003-2009 was doorgegaan, dan was in 2015 de participatiegraad van vrouwen ongeveer gelijk aan die van mannen”

d

Controleer de bewering van Iris met behulp van een berekening.

e

Noem tenminste twee redenen waarom de participatiegraad van vrouwen zo hard stijgt.

Vraag 2

Op basis van CBS-gegevens over de arbeidsmarkt kan onderstaande grafiek over de werkgelegenheid worden gemaakt.
Werkgelegenheid wordt dan op drie manier gemeten:

  • in de hoeveelheid gewerkte uren
  • in aantal personen dat werkt
  • in arbeidsjaren

a

Wat is er in deze periode gebeurd met de omvang van een volle baan? Verklaar je antwoord met een berekening.

b

Wordt er in deze periode gemiddeld steeds meer / steeds minder in deeltijd gewerkt? Verklaar je antwoord met een berekening van de p/a-ratio.

c

Aan welke lijn herken je in deze grafiek het beste dat er een periode geweest is waarbij er een economische crisis was? Verklaar je antwoord.

Tijdens de crisisjaren nam de werkgelegenheid met 200.000 personen af.
De werkloosheid nam in die periode maar met 165.000 personen toe.

d

Geen een mogelijke verklaring waarom de werkloosheid minder groeide dan de werkgelegenheid daalde.

Vraag 3

Ook onderstaande tabel over de arbeidsmarkt is weer ontleent aan gegevens van het CBS:

a

Bereken de ontbrekende gegevens in de tabel (..a.. tm ..d..)

e

Verklaar de gedaalde participatiegraad in 2016 aan de hand van het werkloosheidscijfers in de jaren daarvoor.

f

In de crisisjaren (2008 – 2014) introduceerde de Nederlandse regering het deeltijdontslag.
Als gevolg daarvan zien we dat de p/a-ratio in die periode steeg. Geef daarvoor een verklaring.

g

In 2012 is meer dan een half miljoen mensen werkloos. Toch zijn er 109.000 vacatures. Geef daarvoor een mogelijke verklaring.

h

In welk jaar / welke jaren is er sprake van een krappe arbeidsmarkt? Verklaar je antwoord met gegevens uit de tabel.

Vraag 1

a
  1. AANBOD van arbeid neemt toe, omdat meer mensen (vrouwen) kunnen werken als kinderen naar een betaalbare opvang gebracht kunnen worden.
    VRAAG naar arbeid neemt toe, omdat er meer personeel nodig is om die extra kinderen op te vangen.
  2. VRAAG naar arbeid neemt af, omdat er minder bankpersoneel nodig is (die afname is groter dan het aantal programmeurs dat nodig is om de nieuwe systemen te onderhouden).
  3. VRAAG naar arbeid neemt af, omdat de productie van varkensvlees zal afnemen waardoor ook minder personeel nodig is.
  4. AANBOD van arbeid neemt af. Zolang jongeren studeren kunnen zij niet/minder werken.
  5. AANBOD van arbeid neemt toe, omdat het aantrekkelijker wordt om te gaan werken (je loopt meer inkomen mis als je niet werkt)
    VRAAG naar arbeid neemt af, omdat bedrijven minder personeel zullen aannemen (bijvoorbeeld vervangen door machines, verplaatsen van productie naar buitenland, of huidige personeel harder laten werken)
b

De participatiegraad gaat van 59,4 naar 66,6.
Dat is een toename van 7,2 ten opzichte van 59,4.

7,2 / 59,4 × 100% ≈ 12%

c

De kans om een baan te vinden in crisistijd is klein. Mensen die zich voorheen niet aanboden op de arbeidsmarkt, zullen (ontmoedigd) zich nu ook niet gaan aanmelden en wachten op betere tijden.

d

Een voorbeeld van een juist antwoord:

  • In de genoemde periode nam de participatie van vrouwen toe van 59,4 naar 64,6.
    Dat is een stijging van 5,2%-punten over een periode van 6 jaar.

    Als het op dezelfde manier door gaat, zal over 6 jaar de participatie weer met 5,2%-punten gestegen zijn.
    Dan komt de participatie uit op 69,8%.
    Nog niet gelijk aan die van mannen. Daarvoor zijn nóg een keer 6 jaar nodig.

  • Je kunt ook een lineaal op het eerste stuk van de grafiek leggen en kijken waar de gele lijn de blauwe zou snijden. Dan zie je dat dat ongeveer in 2019 is.
e

Een voorbeeld van een juist antwoord:

  • Verdergaande emancipatie zorgt ervoor dat het maatschappelijk normaal gevonden wordt als vrouwen werken (ook als er kinderen zijn).
  • Vrouwen zijn steeds beter opgeleid en daarvoor ook financieel onafhankelijk geworden.
  • Betaalde kinderopvang is maatschappelijk geaccepteerd (en dankzij overheid betaalbaar geworden.

Vraag 2

a

In 1996 werd er 11,1 mld uren gewerkt met 6,1 mln. arbeidsjaren.
1 arbeidsjaar was toen dus (11,1 mld / 6,1 mln) 1820 uur werk.

In 2018 werd er 13,4 mld uren gewerkt met 7,5 mln. arbeidsjaren.
1 arbeidsjaar was toen dus (13,4 mld / 7,5 mln) 1787 uur werk.

Een hele baan in gemiddeld genomen dus iets minder uren werk geworden,

b

In 1996 was er 6,1 mln. arbeidsjaren werk, waarvoor 7,4 mln. mensen werkzaam waren.
Dat is een p/a-ratio van 1,21

In 2018 was er 7,5 mln. arbeidsjaren werk, waarvoor 9,4 mln. mensen werkzaam waren.
Dat is een p/a-ratio van 1,25

Er wordt dus gemiddeld genomen (een klein beetje) meer in deeltijd gewerkt, want per hele baan zijn meer mensen aan het werk.

c

Tijdens een crisis wordt er minder geproduceerd (of in ieder geval niet méér). Dat is het beste herkenbaar aan het aantal uren werk.

De andere lijnen kunnen ‘vervuild’ worden door andere ontwikkelingen:

  • het aantal arbeidsjaren kan veranderen doordat de omvang van een hele baan verandert (zie a)
  • het aantal werkzame personen kan veranderen doordat er meer/minder in deeltijd gewerkt wordt (zie b)
d

Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Mensen die hun baan verloren doordat er minder werkgelegenheid was, stopten met zoeken naar een baan omdat ze zagen dat dat kansloos was. Dan zijn ze niet meer zichtbaar als officiële werklozen (= verborgen werkloosheid).

Vraag 3

a

Een voorbeeld van een juiste berekening (afrondingsverschillen):

  • Werkloosheid is 5% van de beroepsbevolking:
    5% van 8.357 = 418
  • Werkloosheid = beroepsbevolking – werkgelegenheid in personen:
    8.357 – 7.938 = 419
b

Werkloosheidspercentage = werkloosheid t.o.v. beroepsbevolking.
435 t.o.v. 8.713 = 5%

c

Participatiegraad = beroepsbevolking t.o.v. beroepsgeschikte bevolking.
8.874 t.o.v. 12.665 = 70%

d

p/a-ratio = werkgelegenheid in personen / werkgelegenheid in arbeidsjaren.
8.774 t.o.v. 7.508 = 1,17

e

Een antwoord waaruit blijkt dat de hoge werkloosheid en de kleine kans op het vinden van een baan mensen ontmoedigt om zich aan te bieden op de arbeidsmarkt.

f

Werkgevers konden in deze periode mensen ‘in deeltijd ontslaan’. Mensen behielden hun baan, maar de baan werd kleiner (en aangevuld met een uitkering). Hierdoor zijn er steeds meer mensen (gedwongen) in deeltijd aan het werk, waardoor de p/a-ratio stijgt.

g

Een voorbeeld van een juiste verklaring waardoor vacatures en werkloosheid gelijktijdig bestaan:

  • Mensen die werkloos zijn hebben niet de juiste opleiding voor de beschikbare vacatures.
  • Mensen die werkloos zijn wonen in de verkeerde regio en kunnen (of willen) niet verhuizen voor de beschikbare vacature.
  • Mensen die werkloos zijn hebben de beschikbare vacature nog niet gevonden (en andersom) of de sollicitatieprocedure loopt nog.
h

In 2008 en 2018 is de arbeidsmarkt krap. Dat herken je aan:

  • de lage werkloosheid / het lage werkloosheidspercentage
  • in combinatie met het hoge aantal vacatures
print