Vraag 1

Bij een prijs van € 2,20 per brood verkoopt een bakken 500 broden per dag. De winkelier verwacht dat wanneer hij zijn prijs verhoogt tot € 2,31 de afzet met 2% zal afnemen.

a Bereken de waarde van de prijselasticiteit van de vraag, als de winkelier gelijk heeft.

In werkelijkheid blijkt de prijselasticiteit van brood -0,6 te bedragen.

b

Hoeveel broden zal hij in werkelijk verkopen wanneer hij zijn prijs verhoogt tot € 2,31?

c

Is de vraag naar brood prijselastisch of prijsinelastisch? Verklaar je antwoord uitsluitend op basis van de waarde van de prijselasticiteit.

Vraag 2

De prijs van een treinkaartje op het traject Rotterdam-Utrecht wordt verhoogd van € 9,50 naar € 10,07.
Vóór de tariefsverhoging werden op dit traject maandelijks 40.000 kaartjes verkocht. Verwacht wordt dat de prijselasticiteit van de vraag -0,4 bedraagt.

a

Bereken met welk bedrag de opbrengst per maand op dit traject toe- of afneemt.

b

Voer dezelfde berekening uit alsof de waarde van de prijselasticiteit -1,5 bedraagt.

c

Leg uit dat een prijsverhoging alleen een hogere opbrengst (omzet) oplevert als de vraag inelastisch is. Gebruik daarbij géén getallen of berekening.

Na de tariefsverhoging worden er nog 39.400 kaartjes op dit traject verkocht.

d

Bereken de werkelijke prijselasticiteit.

e

Waarom kun je in werkelijkheid nooit helemaal nauwkeurig een prijselasticiteit berekenen, zoals we zojuist gedaan hebben?

Vraag 1

a

Stap 1: bereken de procentuele verandering van de prijs

Stap 2: bereken de prijselasticiteit van de vraag
  ⇒ 

b

De prijs ging met 5% omhoog.
Epv = -0,6

%∆prijs × Epv = %∆vraag  
⇒  %∆vraag=   5% × -0,6 = -3%

De nieuwe vraag wordt dus (500 – 3% =) 485 broden

c

De waarde ligt tussen de 0 en -1. Dat wijst erop dat de procentuele verandering van de vraag kleiner is dan de procentuele verandering van de prijs. Consumenten reageren dus zwak op een prijsverandering.
Er is sprake van een relatief inelastische vraag.

Vraag 2

a

Stap 1: bereken de procentuele verandering van de prijs

Stap 2: bereken met behulp van de elasticiteit met hoeveel procent de vraag verandert
prijselasticiteit
     +6%            ×  -0,4      =   -2,4%

De vraag daalt dus met 2,4%

Stap 3: bereken de absolute waarde van de nieuwe vraag
40.000 – 2,4% = 39.040 kaartjes

Stap 4: bereken het omzetverschil
Oude omzet:     40.000 × € 9,50   = € 380.000,-
Nieuwe omzet: 39.040 × € 10,07 = € 393.132,80
Omzet verschil:                                 + € 13.132,80

De omzet stijgt met € 13.132,80

b

Stap 2: bereken met behulp van de elasticiteit met hoeveel procent de vraag verandert
prijselasticiteit
     +6%             x  -1,5      =   -9%

De vraag daalt dus met 9%

Stap 3: bereken de absolute waarde van de nieuwe vraag
40.000 – 9% = 36.400 kaartjes

Stap 4: bereken het omzetverschil
Oude omzet:     40.000 × € 9,50   = € 380.000,-
Nieuwe omzet: 36.400 × € 10,07 = € 366.548,-
Omzet verschil:                                 – € 13.452

De omzet daalt met € 13.452

c

Bij een inelastische vraag is de %∆vraag < %∆prijs.
Wanneer de prijs omhoog gaat, gaat de vraag omlaag.

In dit geval is dus de relatieve daling van de vraag kleiner dan de relatieve stijging van de prijs.
De omzet (prijs↑↑ × vraag) gaat dus omhoog.

Bij een elastische vraag is de %∆vraag > %∆prijs.
In dat geval gaat bij een prijsverhoging de omzet omlaag.

d

Stap 1: bereken de procentuele verandering van de vraag

Stap 2: bereken de prijselasticiteit.
   ⇒  

e

Bij het berekenen van de prijselasticiteit van de vraag, moeten alle andere factoren die óók invloed hebben op de vraag constant blijven (ceteris paribus). In werkelijkheid zullen in de loop van de tijd enkele van die factoren wél veranderen. Zo kan bijvoorbeeld in dezelfde periode de benzineprijs zijn veranderd, zodat mensen meer/minder de auto kozen i.p.v. de trein.

print