De (internationale) concurrentiepositie geeft aan in welke mate bedrijven in staat zijn om te concurreren met andere bedrijven (in andere landen).

Wanneer een land een open economie heeft is de concurrentiepositie heel belangrijk voor de werkgelegenheid.

concurrentiepositie

Bij een goede concurrentiepositie zijn de producten van een land aantrekkelijk voor het buitenland. Omdat het buitenland veel producten komt kopen in dit land, groeit de export. Die producten moeten natuurlijk geproduceerd worden, hetgeen veel werkgelegenheid oplevert.

Voor een goede concurrentiepositie zijn twee zaken van belang:

  • een gunstige prijs (= lage inflatie)
  • goede producten

Gunstige prijzen

Concurreren gebeurt vooral met de prijs. De producent die het goedkoopst is, zal het meeste kunnen verkopen.
De loonkosten vormen zo’n 70-80 procent van de totale productiekosten. Wanneer de loonkosten per product stijgen, zal in veel gevallen ook de prijs moeten stijgen. Daardoor verslechtert de concurrentiepositie.

Die loonkosten per product worden bepaald door:

  • de hoogte van het brutoloon
    Op een krappe arbeidsmarkt zal het brutoloon sneller stijgen dan op een ruime arbeidsmarkt. Dat komt omdat de vakbonden op een krappe arbeidsmarkt meer macht hebben bij de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden.

  • de omvang van de wig
    De overheid koppelt veel premies en belastingen aan het brutoloon. Wanneer de overheid meer premies van de werkgever vraagt, zullen de loonkosten voor bedrijven stijgen.

  • de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit
    Wanneer een arbeider in een bepaalde tijd meer producten kan maken, dalen de loonkosten per product.

Goede producten

Innovatie is naast de prijs ook heel belangrijk voor een goede concurrentiepositie. Bedrijven moeten hun producten blijven verbeteren om te kunnen concurreren.

Het beste zie je dat bij technische producten, zoals mobiele telefoons. Apple moet jaarlijks een nieuwe, verbeterde, telefoon op de markt brengen. Lukt dat niet, dan zullen de andere producenten klanten wegtrekken bij Apple.

Innovatie kan alleen als de beroepsbevolking goed geschoold is. Samenwerking tussen bedrijven en universiteiten is ook heel belangrijk.
R&D (research and development) kost veel geld. Naast scholing is het dus ook belangrijk dat bedrijven het kunnen betalen. Overheden kunnen soms met subsidies daaraan bijdragen.

Vrijhandel

Vrije handel tussen landen heeft vele voordelen:

  • Zo kunnen landen zich specialiseren in de productie van de goederen die zij het beste/goedkoopste kunnen maken.

  • Ook hebben bedrijven door vrije toegang tot het buitenland een groter afzetgebied, waardoor zij kunnen profiteren van schaalvoordelen.

  • Bovendien moeten bedrijven meer concurreren met buitenlandse bedrijven, waardoor er zo efficiënt mogelijk wordt geproduceerd.

Vrijhandel leidt tot goedkopere en betere producten en dus tot meer welvaart. Mede om die reden streven landen, zoals veel Europese landen, tot economische samenwerking.

Interne vrijhandel komt vaak voort uit het sluiten van handelsverdragen.
Bekende verdragen zijn EVA (Bijvoorbeeld Noorwegen en Zwitserland met de EU), NAFTA (Mexico, VS, Canada) en CETA (EU en Canada).
De onderhandelingen tussen de VS en de EU over TTIP lijken voorlopig mislukt.

De verdragen komen vaak moeizaam tot stand. Ook is er veel kritiek op deze verdragen.
Dat heeft vaak te maken met angst voor (oneerlijke) concurrentie en angst voor de eigen werkgelegenheid. Verschillen in regels per land kunnen namelijk ook een concurrentieverschil veroorzaken: wanneer voor bedrijven in de VS minder milieuregels gelden, kunnen deze bedrijven goedkoper produceren dan Europese bedrijven.

Soms kiezen landen er echter ook voor om hun eigen economie te beschermen tegen buitenlandse concurrentie. Dit protectionisme is meestal voor de langere termijn niet gunstig voor de economische ontwikkeling. Niet in de laatste plaats omdat protectionisme door het ene land protectionisme van andere landen uitlokt.

print