Domeinen Samenwerken & Onderhandelen, Ruilen over de Tijd, Welvaart en groei en Samenwerken & Onderhandelen 

In een land is sprake van geringe groei van het reële bruto binnenlands product (bbp) in combinatie met een lichte inflatie. De overheid van dit land overweegt een stimulerend beleid door met name overheidsinvesteringen in onderwijs, waarvoor geld geleend zal worden op de kapitaalmarkt. De overheid heeft als doelstelling een zo hoog mogelijke toename van het reële bbp.

De centrale bank (CB) van dit land heeft als doelstelling een stabiel prijspeil: er is voor gekozen dat de inflatie zo weinig mogelijk van 1,8% mag afwijken. In dit land is de CB onafhankelijk van de overheid. De CB kan de rente op de vermogensmarkt beïnvloeden door aanpassingen van het rentetarief waartegen banken bij de CB kunnen lenen.

Econoom Bartels vraagt zich af welke koers de overheid en de CB zullen varen. Aangezien investeringsbeslissingen voor langere tijd vastliggen en de CB haar beslissingen tussentijds kan wijzigen, heeft Bartels de situatie als volgt in een spelboom weergegeven:

In de spelboom staan diverse keuzes van de overheid en de CB, met daarbij de gevolgen van die keuzes. Stel dat in de uitgangssituatie de overheid geen extra investeringen doet. Op basis van de spelboom kan worden geconcludeerd dat de CB de rente dan zal verlagen.

1 Verklaar waarom in die uitgangssituatie bij renteverlaging zowel de stijging van het reële bbp als de inflatie hoger is dan bij gelijke rente.

Reële BBP = productievolume.
Welk effect heeft een renteverlaging op de bestedingen?

Bartels stelt op basis van de spelboom dat de overheid met het doen van extra investeringen slechts een gering effect kan verwachten op de nagestreefde toename van het reële bbp.

2 Bepaal aan de hand van de spelboom hoeveel procentpunt het reële bbp méér zal stijgen als de overheid besluit tot extra investeringen, uitgaande van de doelstelling van de CB.

Wat zal de CB in beide mogelijke gevallen doen gezien haar inflatiedoelstelling?
Bij procentpunten moet je percentages als gewone absolute getallen optellen of aftrekken.

Collega-econoom Schiffer veronderstelt dat de overheid zich vooral laat leiden door kortetermijnreacties van de kiezer. Met de verkiezingen voor de deur wil de overheid het nominale bbp zoveel mogelijk laten stijgen.

3 Leg uit bij welke keuzecombinatie in de spelboom dit het geval is.

Reële inkomenOverheid wil zo hoog mogelijk nominaal BBP.

De economen raken in debat over de effecten van overheidsinvesteringen op de langere termijn. Bartels heeft vooral oog voor structurele effecten en verwacht dat deze investeringen in de toekomst tot hogere inkomens zullen leiden. Schiffer benadrukt dat er bij overheidsinvesteringen sprake is van ‘ruilen over de tijd’. Volgens hem zal de burger dit in de toekomst in zijn portemonnee merken.

4 Verklaar het standpunt van Bartels.

Bij structuur gaat het om het effect van beleid op zaken als productiecapaciteit, concurrentiepositie of arbeidsproductiviteit.

5 Verklaar de bezorgdheid van Schiffer.

Ruilen over de tijd heeft te maken met het verplaatsen van koopkracht tussen heden en toekomst.

1

Een voorbeeld van een juiste verklaring is:

  • De vraag op de vermogensmarkt zal toenemen, en daaraan gekoppeld zal de vraag naar investeringen aantrekken / Er zal minder worden gespaard, waardoor de consumptieve bestedingen toenemen.
    Op korte termijn betekent dit een toename van het reële bbp.
  • Het beslag op de productiecapaciteit zal toenemen, met als mogelijk gevolg een toename van de (bestedings)inflatie.
2

Als de overheid geen extra investeringen doet, zal de CB de rente verlagen en zal het reële bbp met 1,3 procent stijgen. Als de overheid wel extra investeringen doet, zal de CB de rente gelijk houden en zal het reële bbp met 1,6 procent stijgen. Het reële bbp zal dus slechts met 0,3 procent(punt) extra stijgen.

3

Het nominale bbp is het product van het reële bbp en het gemiddelde prijsniveau. Zowel de toename van het reële bbp op korte termijn als de inflatie is het grootst bij de keuzecombinatie: ‘wel extra overheidsinvesteringen – rente lager’.
Deze uitkomst zal echter niet ontstaan, gezien de autonomie van de Centrale Bank.
Van de mogelijke uitkomsten heeft ‘wel extra overheidsinvesteringen – rente gelijk’ een íets hogere nominale uitkomst.

4

De investeringen hebben tot gevolg dat de productiecapaciteit wordt uitgebreid / de (arbeids)productiviteit toeneemt, waardoor het reële bbp in de toekomst meer kan stijgen, en hogere (bruto-)inkomens kunnen worden bereikt.

5

Verhoging van de investeringsuitgaven leidt tot een hoger overheidstekort, een hogere overheidsschuld en tot hogere rente-uitgaven in de toekomst.
Deze rente-uitgaven zullen gedekt moeten worden door hogere belastingopbrengsten. (Dit zal een negatief effect hebben op de nettoinkomens.)

print