In een land worden twee soorten stroom aangeboden: grijze stroom en groene stroom:

  • Grijze stroom wordt geproduceerd in energiecentrales die worden gestookt met kolen, olie of gas en wordt aangeboden op een markt van oligopolie. Productie van grijze stroom heeft negatieve gevolgen voor de milieukwaliteit.

  • Groene stroom wordt geproduceerd met biomassa, door windmolens en zonnecollectoren. Productie van groene stroom heeft ook negatieve gevolgen voor de milieukwaliteit, maar minder dan bij grijze stroom.

Naast enkele producenten van grijze stroom zijn er veel producenten van groene stroom actief. De markt van groene stroom wordt in de uitgangssituatie weergegeven door het volgende model.

(1)     Qv = -300P + 120
(2)     Qa = 600P – 60
(3)     Qv = Qa

De symbolen hebben de volgende betekenis:
P is de prijs van groene stroom per kilowattuur (kWh) in euro.
Qv en Qa is de hoeveelheid groene stroom in miljarden kilowattuur (kWh) die respectievelijk wordt gevraagd en aangeboden.

Marktwerking leidt tot een evenwicht op de markt voor groene stroom bij een prijs van € 0,20 per kWh en een hoeveelheid van 60 miljard kWh.
De prijs van grijze stroom bedraagt € 0,18 per kWh.

De minister van energie in dit land streeft naar vervanging van productie en consumptie van grijze stroom door productie en consumptie van groene stroom.
De minister overweegt invoering van een subsidie per kWh voor de producenten van groene stroom, zodat voor de consument de prijs voor groene stroom daalt tot € 0,18.
Ambtenaren van zijn departement schetsen de effecten op de markt van groene stroom in de onderstaande figuur.

P      = de prijs van groene stroom per kWh in euro’s
Q     = de hoeveelheid groene stroom in miljarden kWh
Qa0   =  het aanbod vóór invoering van subsidie in miljarden kWh
Qa1   =  het aanbod na invoering van subsidie in miljarden kWh
Qv    =  de vraag in miljarden kWh

1 Toon met een berekening aan dat de totale subsidie-uitgaven aan producenten van groene stroom voor de overheid uitkomen op 1,98 miljard euro.

De minister wil dus evenwichtspunt g bereiken, bij een prijs van € 0,18.
De subsidie per kWh is in de figuur te vinden in het hoogteverschil van beide aanbodlijnen.

De minister van energie besluit pas tot invoering van de subsidie als de toename van het consumenten- en producentensurplus op de markt voor groene stroom bij elkaar opgeteld groter is dan het bedrag aan subsidie.

2 Geef met letters aan welk oppervlak in de figuur een afname van het producentensurplus weergeeft, en welk oppervlak een toename van het producentensurplus weergeeft als gevolg van invoering van de subsidie.

Neem de figuur over op een kladblaadje en arceer eerst het producentensurplus vóór de subsidie en arceer daarna het producentensurplus ná de subsidie.
Producentensurplus = bedrag dat de producent meer krijgt dan hij minimaal wil verdienen.

Per saldo leidt de maatregel tot een toename van het producentensurplus van 0,63 miljard euro.

3 Toon met een berekening aan dat de minister niet kiest voor invoering van de subsidieregeling. Licht het antwoord toe.

Eis: (toename surplus consument en producent) > subsidiebedrag.
Producentensurplus en subsidiebedrag zijn al gegeven.
Bereken dus de verandering van het consumentensurplus.

Op het ministerie discussieert men verder over de externe effecten die hun weerslag zullen hebben op de totale welvaart, indien de subsidie op groene stroom toch zou worden ingevoerd. Een punt van discussie is hier hoe de vraag naar stroom zal reageren op de veranderde prijsverhoudingen tussen grijze en groene stroom.

4 Leg uit dat het plan door het optreden van externe effecten zowel kan leiden tot een toename als tot een afname van de totale welvaart.

Leg uit dat milieuschade zowel kan toenamen als kan afnemen.

1

Een voorbeeld van een juiste berekening is:

  • Qv = −300 × 0,18 + 120 = 66
  • Qa = 66 = 600P − 60 → P = € 0,21
    subsidie per kWh = € 0,21 − € 0,18 = € 0,03
     
    Kosten subsidie bedragen 66 miljard kWh × € 0,03 = € 1,98 miljard
2

Voorbeelden van een juist antwoord zijn:

  • afname: oppervlak cdfh     |    toename: oppervlak abhg
  • afname: oppervlak dfb    |    toename: oppervlak cga
    (respectievelijk af- en toename van het overlappende oppervlak chb valt tegen elkaar weg)
3

Een voorbeeld van een juist antwoord is:

  • Qv = −300P + 120 heeft het snijpunt met de P-as bij P = 0,4.
    Het consumentensurplus bedroeg bij een prijs van € 0,20
    60 miljard × (0,4 − 0,2) × ½ = € 6 miljard.
    De prijs voor groene stroom wordt € 0,18, waarmee de vraag naar groene stroom uitkomt op
    Qv = −300 × 0,18 + 120 = 66 miljard kWh.
    Het consumentensurplus wordt zodoende
    66 miljard × (0,4 − 0,18) × ½ = € 7,26 miljard
  • Toename consumenten- en producentensurplus: 
    € 7,26 − € 6 + € 0,63 = € 1,26 + € 0,63 = € 1,89 miljard; 
    dit is minder dan het subsidiebedrag
4

Een voorbeeld van een juiste uitleg is:

  • toename van de totale welvaart
    De welvaart neemt toe doordat er in verhouding meer groene stroom dan grijze stroom gebruikt gaat worden, wat gepaard gaat met minder negatieve gevolgen voor de milieukwaliteit
  • afname van de totale welvaart
    Als gevolg van de verlaging van de prijs zal het totale stroomgebruik toenemen, wat gepaard zal gaan met negatieve gevolgen voor de milieukwaliteit (ook al zijn die bij groene stroom lager dan bij grijze stroom)
print