Een accountmanager van een bank heeft met iedere klant minimaal één keer per jaar een gesprek. In januari 2013 voert hij met een rentenierende klant een gesprek over het afgelopen beleggingsjaar 2012. Daarbij wordt tevens gesproken over het nieuwe beleggingsjaar 2013. De klant is te beschouwen als een gemiddelde belegger.

De klant, die alleen via deze bank belegt, krijgt van zijn accountmanager een financieel overzicht over 2012 (zie tabel 1).

tabel 1 financieel overzicht over 2012 voor de klant

beginsaldo
1-1-2012
gebeurtenissen in 2012 eindsaldo
31-12-2012
 

opnames / stortingen

koersontwikkeling

rente / dividend

 
spaarrekening € 87.000 geen opnames of stortingen   ontvangen spaarrente € 1.500 spaarrekening na bijschrijving rente € 88.500
obligatiebezit
€ 36.000
geen mutaties door aan- of verkopen op de effectenbeurs koersdaling € 6.000 ontvangen rente op obligaties € 1.200 obligatiebezit € 30.000
aandelenbezit € 79.000 geen mutaties door aan- of verkopen op de effectenbeurs koersdaling
€ 9.000
ontvangen dividend € 1.500 aandelenbezit
€ 70.000
liquide middelen (rekening courant)
€ 15.000
saldo van privé- opnames en privé-stortingen
€ 10.100
    liquide middelen 15.000 – 10.100 + 1.200 + 1.500 = € 7.600

In het gesprek geeft de accountmanager de klant de volgende toelichting:

“De aandelenmarkt en de conjunctuur beïnvloeden elkaar wederzijds. In 2012 waren de veranderingen van de aandelenkoersen het gevolg van de ontwikkelingen in de conjunctuur in 2011-2012 en dat heeft u ook gemerkt.”

1 Geef aan of volgens de accountmanager in 2011-2012 sprake was van ontwikkelingen in de richting van een hoogconjunctuur of juist in de richting van een laagconjunctuur. Verklaar je keuze.
 

De aandelenkoersen zijn in 2012 gedaald. Zou dit een reactie zijn op een goede of slechte conjuncturele ontwikkeling?

De accountmanager stelt verder:
“In de meeste gevallen zijn de aandelenkoersen echter ook een indicator die voorloopt op de ontwikkelingen in de conjunctuur.”

2 Geef een verklaring waarom aandelenkoersen in het algemeen vaak voorlopen op de ontwikkelingen in de conjunctuur.
 

De koers van een aandeel zou de waarde van een bedrijf moeten weergeven. De koper houdt in zijn betalingsbereidheid rekening met verwachtingen.

De accountmanager vervolgt met de stelling: “Achteraf gezien had u in 2012 beter gedeeltelijk kunnen beleggen in binnenlandse staatsobligaties met een rente van 2% in plaats van in binnenlandse bedrijfsobligaties.”

De klant is het met deze stelling slechts gedeeltelijk eens.

3 Geef vanuit het standpunt van de klant een argumentatie tegen en een argument voor deze stelling van de accountmanager.
 

Het gaat hier om beleggen in staatsobligaties versus bedrijfsobligaties.
Wat zijn de verschillen tussen deze twee soorten obligaties?

Later in het gesprek geeft de accountmanager voorspellingen voor 2013 over de beleggingsportefeuille van de klant (zie tabel 2). De grafiek op de volgende pagina geeft voor een gemiddelde belegger het verband weer tussen het koersrendement over 2013 en de te verwachten verandering van zijn consumptie in hetzelfde jaar.

tabel 2 drie scenario’s van gemiddelde koersontwikkelingen van een gelijkblijvende portefeuille van aandelen en obligaties van de klant in 2013

bezit kans op een gemiddelde koersdaling van 10% kans op een gemiddelde koers-ontwikkeling van 0% kans op een gemiddelde koersstijging van 20%
in obligaties 25% 65% 10%
in aandelen 50% 10% 40%

De accountmanager beweert naar aanleiding van de grafiek:
“Koersverliezen zullen voor een gemiddelde belegger als u een sterker effect op de consumptie hebben dan koerswinsten.”

4 Is de bewering van de accountmanager juist of onjuist? Geef met behulp van de grafiek een verklaring.
 

Lees de grafiek af. Bijvoorbeeld bij +1% en -1% rendement.

De klant raakt nieuwsgierig wat in 2013 het verwachte koersrendement zal zijn op de beleggingsportefeuille die hij heeft gekozen. De accountmanager rekent hem dit voor, met gebruikmaking van de effectenverdeling op 31 december 2012 en gegevens uit tabel 2.

5 Bereken dit verwachte koersrendement.
 

Bereken eerst de gemiddelde koersverandering uit op basis van tabel 2 rekening houdend met de gegeven kansen.
Bereken daarna het verwachte rendement op basis van de verdeling van de huidige beleggingsportefeuille.

1

In de richting van een laagconjunctuur

In 2011-2012 viel de groei van het bruto binnenlands product tegen / bleef de groei van de bestedingen onder de trendgroei, waardoor de winst van (beursgenoteerde) bedrijven tegenviel, hetgeen in 2012 een daling van de aandelenkoersen veroorzaakte (ook in de beleggingsportfolio van de rentenier).

2

Voorbeelden van juiste verklaringen zijn:

  • (Beursgenoteerde) bedrijven kijken vooruit, dus als ze verwachten dat de bestedingen in volgende jaren verbeteren, zullen ze nu meer gaan investeren, waardoor beleggers gaan geloven dat koerswinsten mogelijk zijn door nu al aandelen te kopen. (Dit kan leiden tot koersstijging.)
  • Het consumentenvertrouwen is onder andere gebaseerd op ontwikkeling van de huidige aandelenkoersen. Als de aandelenkoersen stijgen, voelen mensen zich rijker / verbetert het consumentenvertrouwen en gaan mensen op een gegeven moment meer (aan luxegoederen) besteden, waardoor de groei van het bbp later meevalt.
3

Een voorbeeld van een juist antwoord is:

argument tegen de stelling:
De rentenier wil ook in 2012 zo hoog mogelijke periodieke opbrengsten. De renteopbrengst per staatsobligatie is 2% en dat is minder dan de (gemiddelde) renteopbrengst op de bedrijfsobligaties (te weten  ×100% = 3,33%).

argument voor de stelling:
Staatsobligaties zijn ten opzichte van bedrijfsobligaties een beduidend minder risicovolle belegging (want de staat wordt geacht niet failliet te kunnen gaan), dus zouden de koersen van staatsobligaties zich gunstiger ontwikkelen dan die van bedrijfsobligaties (in een periode van laagconjunctuur).

4

Juist
1% koerswinst per belegde euro heeft in 2013 naar verwachting 1% extra consumptie tot gevolg, maar 1% koersverlies per belegde euro heeft naar verwachting 2% consumptiedaling tot gevolg.

5

Een voorbeeld van een juiste berekening is:

  • Het verwachte koersrendement op obligaties is:
    (0,25 × −10%) + (0,1 × 20%) = −0,5%.
    Het verwachte koersrendement op aandelen is:
    (0,5 × −10%) + (0,4 × 20%) = 3%
  • Het gewicht van de aandelen en obligaties binnen de in 2013 ongewijzigde portefeuille van de klant is 70% respectievelijk 30% (zie eindsaldo 2012).
    Het gewogen gemiddelde van het koersrendement van de portefeuille van aandelen en obligaties over 2013 is (0,3 × −0,5%) + (0,7 × 3%) = 1,95%
print