In een land heeft de economische ontwikkeling van de laatste jaren ertoe geleid dat de collectieve sector een klein overschot heeft. De regering stelt voor dit overschot in te zetten voor een inkomensverbetering van de burgers. Er worden twee opties bekeken: een lagere marginale belastingdruk (optie A) of hogere uitkeringen (optie B). Om de effecten van beide opties te analyseren, wordt het onderstaande model gebruikt.

Bij optie A wordt gekozen voor een verlaging van de marginale belastingquote met 1 procentpunt van 0,25 tot 0,24.
Bij optie B wordt gekozen voor een verhoging van de gemiddelde uitkering met € 1.125.

De collectieve sector bestaat uit de centrale overheid en een aparte sector ‘sociale verzekeringen’. De invloed van het buitenland is buiten beschouwing gelaten.

(1) C = 0,8(Y – B – Sp) + Su + 16 C = particuliere consumptie
(2) I = 30 I = particuliere investeringen
(3) O = 167 O = overheidsbestedingen
(4) B = 0,25Y + 50 B = belastingontvangsten
(5) Sp = 0,15Y Sp = sociale premies
(6) Su = u(Aa – Av) + uAo Su = sociale uitkeringen
(7) Av = Av = werkgelegenheid (miljoen personen)
(8) EV = C + I + O EV = effectieve vraag
(9) W = EV W = nationaal product
(10) Y = W Y = nationaal inkomen

Verder is gegeven:

u = 20 u = gemiddelde uitkering per persoon (× € 1.000)
Aa = 5 Aa = beroepsbevolking (miljoen personen)
Ao = 3 Ao = overige uitkeringsgerechtigden (miljoen personen)
apt = 100 apt = arbeidsproductiviteit (× € 1.000)
  • Alle gegevens luiden in miljarden euro’s, tenzij anders is vermeld.
  • In de uitgangssituatie bedraagt het nationaal inkomen € 462,5 miljard en heeft de collectieve sector een overschot van € 0,5 miljard.
  • Bij uitvoering van optie A stijgt het evenwichtsinkomen met € 5,2 miljard.
  • Bij uitvoering van optie B stijgt het evenwichtsinkomen eveneens met € 5,2 miljard.
1 Welke waarde heeft in dit model de marginale spaarquote van de uitkeringsgerechtigden? Verklaar het antwoord met behulp van het model.

De marginale spaarquote geeft aan hoeveel procent van een extra euro uitkering er extra gespaard gaat worden.

2 Toon met behulp van een berekening aan dat de gemiddelde belastingdruk met méér dan 1 procentpunt zal dalen als optie A wordt uitgevoerd.

Gebruik vergelijking (4) en de veranderingen om in beide situaties de gemiddelde belastingdruk te berekenen.

De minister van Sociale Zaken is een groot voorstander van optie B. Hij ziet in deze optie ook een mogelijkheid te komen tot een meer rechtvaardige personele inkomensverdeling in dit land.
De minister van Financiën vindt optie B niet aanvaardbaar. Hij stelt: “Als we optie B uitvoeren, wordt het saldo van de collectieve sector negatief.”

3 Wat verstaat de minister van Sociale Zaken blijkbaar, indien optie B wordt uitgevoerd, onder een meer rechtvaardige personele inkomensverdeling in dit land? Licht het antwoord toe.

Werkt maatregel A nivellerend of denivellerend?

4 Is de stelling van de minister van Financiën juist? Verklaar het antwoord met behulp van een berekening.

De collectieve sector bestaat uit de centrale overheid en een aparte sector ‘sociale verzekeringen’. Dus:

Saldo collectieve sector = (B + Sp) – (O + Su)

1

Uitkeringsgerechtigden ontvangen een sociale uitkering (Su).
In de consumptiefunctie (1) zien we dat de hele uitkering wordt geconsumeerd. Er wordt dus niet gespaard.

De marginale spaarquote is 0.

2

Uitgangssituatie:
Y = 462,5
B = 0,25Y + 50 = 165,625
⇒ gemiddelde belastingdruk (B:Y) = 35,81%

Na optie A:
Y = 462,5 + 5,2 = 467,7
B = 0,24Y + 50 = 162,248
⇒ gemiddelde belastingdruk (B:Y) = 34,69%

De gemiddelde belastingdruk is met 1,12%-punt afgenomen.

3

Bij optie B wordt gekozen voor een verhoging van de gemiddelde uitkering met € 1.125.

Dat betekent dat de lagere inkomens er geld bij krijgen. De relatieve inkomensverschillen worden dan kleiner (nivellering).
De minister van Sociale Zaken vindt een gelijkere inkomensverdeling dus meer rechtvaardig.

4

Door optie B wordt: 
Y = 462,5 + 5,2 = 467,7
u = 20 + 1,125 = 21,125

Inkomsten collectieve sector:
B = 0,25Y + 50 = 166,925
Sp = 0,15Y = 70,155
TOTAAL = 237,08

Uitgaven collectieve sector:
O = 167
Su = u(Aa – Av) + uAo = 21,125(5 – (467,7/100)) + 21,125×3 = 21,125×3,33 = 70,346
TOTAAL = 237,346

De uitgaven overtreffen de inkomsten, dus de collectieve sector heeft een negatief saldo. De stelling van de minister van Financiën is dus juist.

print