In een land heeft de overheid in de afgelopen decennia een forse staatsschuld opgebouwd. De minister van Financiƫn verwacht dat aan het begin van 2006 de omvang van deze schuld 340 miljard euro zal zijn.

De volgende gegevens zijn ontleend aan de voorlopige begroting van 2006.

Voor de komende jaren wordt uitgegaan van de volgende prognoses omtrent de economie van dit land:

  1. De economische groei zal ongeveer 3% per jaar bedragen.
  2. Er zal een overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans zijn.
  3. Door vergrijzing van de bevolking zullen er in verhouding meer inactieven en minder actieven komen.

Bij de presentatie van de voorlopige begroting van 2006 ontstaat er een discussie over het begrotingsoverschot: moeten we dit overschot gebruiken voor extra aflossing van de staatsschuld of voor andere doelen?

De voorstanders van extra aflossen stellen voor het gehele overschot in te zetten voor extra aflossing van de staatsschuld. Zij wijzen er op dat het rentebeslag (de rentelasten in % van de totale overheidsuitgaven) in dit land te hoog is. Daarnaast geven ze aan dat de toekomstige vergrijzing tot financiƫle problemen bij de overheid kan leiden waardoor de internationale concurrentiepositie van de bedrijven in dit land in gevaar kan komen.

De tegenstanders van extra aflossen hebben als antwoord op de argumenten van de voorstanders twee stellingen geformuleerd:

  • stelling 1
    Als de overheid haar uitgavenquote (overheidsuitgaven in procenten van het nationaal inkomen) de komende jaren stabiel houdt, zal bij een gelijkblijvend rentebedrag het rentebeslag toch minder worden.

  • stelling 2
    Aangezien er in 2005 al sprake is van een nationaal spaaroverschot, zal extra aflossen ertoe leiden dat bedrijven in het buitenland met onze binnenlandse besparingen hun concurrentiepositie gaan verbeteren.

1 Bereken de staatsschuld aan het einde van 2006 als het voorstel van de voorstanders van extra aflossen wordt uitgevoerd.

De schuld aan het begin van het jaar bedraagt 340 miljard euro.
Bij een begrotingsoverschot hoeft er niet te worden bijgeleend. Al het geld dat ā€˜overā€™ is, wordt gebruikt om de schuld af te lossen.

2 Leg uit hoe de vergrijzing tot financiƫle problemen bij de overheid kan leiden. Maak in de uitleg gebruik van ƩƩn inkomstenpost en ƩƩn uitgavenpost van de gegeven begroting.

Vergrijzing betekent relatief meer ouderen (die niet werken). Let op dat je gevolgen voor de overheidsbegroting noemt, die niet de gehele collectieve sector omvat.

3 Leg uit hoe financiƫle problemen bij de overheid kunnen leiden tot verslechtering van de internationale concurrentiepositie van de bedrijven in dit land.

Internationale concurrentiepositie = de mate waarin onze bedrijven kunnen concurreren met buitenlandse bedrijven.
Hoe profiteren onze bedrijven van bepaalde overheidsuitgaven?

4 Welke prognose kan als argument dienen om stelling 1 te onderbouwen? Verklaar het antwoord.

Zet de gegeven begrippen onder elkaar en kijk of je een koppeling ziet met Ć©Ć©n van de drie prognoses:
Uitgavenquote = overheidsuitgaven in procenten van het nationaal inkomen.
Rentebeslag = de rentelasten in % van de totale overheidsuitgaven.

5 Leg stelling 2 uit.

Bij een nationaal spaaroverschot heeft een land meer inkomsten dan uitgaven. Het land heeft als het ware geld ā€˜overā€™ dat niemand in dit land wil lenen.
Waar gaat het geld van de extra aflossingen dƔn naartoe?

1

340 miljard ā€“ 5,1 miljard ā€“ 11,6 miljard = 323,3 miljard (euro)

2

Een antwoord waaruit blijkt dat de vergrijzing leidt tot (relatief) hogere uitgaven voor gezondheidszorg terwijl anderzijds de ouderen/inactieven gemiddeld minder koopkracht hebben hetgeen de inkomsten uit directe/indirecte belastingen (relatief) doet afnemen.

3

Voorbeelden van een juist antwoord zijn:

  • Een antwoord waaruit blijkt dat de overheid zich genoodzaakt ziet de lastendruk te verhogen,
    hetgeen ertoe kan leiden dat de bedrijven in dit land de hogere lasten doorberekenen in de verkoopprijzen waardoor hun internationale concurrentiepositie verslechtert
  • Een antwoord waaruit blijkt dat de overheid zich genoodzaakt ziet te bezuinigen,
    hetgeen ertoe kan leiden dat zij minder investeert in infrastructuur of in de ā€˜kenniseconomieā€™ waardoor de internationale concurrentiepositie van de bedrijven verslechtert
4

Prognose 1
Een verklaring waaruit blijkt dat bij een stabiele uitgavenquote de overheidsuitgaven zullen meegroeien met de economische groei.

5

Een antwoord waaruit blijkt dat de door extra aflossen extra vrijkomende besparingen voor het grootste deel in het buitenland belegd worden, omdat de particuliere en de collectieve sector in het eigen land (te) weinig financieringsbehoefte hebben. Hierdoor zal het buitenlandse bedrijfsleven makkelijker/meer kapitaal kunnen aantrekken om hun productieprocessen te moderniseren.

print