De vraagzijde van de economie, beschreven met de IS-MB-grafieken, bepaalt de omvang van de bestedingen op korte termijn.
De aanbodzijde van de economie, beschreven met de GA-lijn, bepaalt de omvang van de productie.

Die GA-lijn beschrijft de omvang van de productie in relatie tot de inflatie.
Dat komt omdat producenten hun aanbod baseren op hun verwachtingen rond kosten en opbrengsten. Met andere woorden; producenten kijken voor de omvang van hun productie naar de prijsgegevens van opbrengsten, de hoogte van de loonkosten en de overige inkoopkosten.

Daarbij gaan we uit van een zogenaamde naïeve (adaptieve) inflatieverwachting.
De huidige inflatie bepaalt de verwachte toekomstige inflatie: πe = π

Contracten met personeel (cao) en leveranciers (inkoopkosten) worden afgesloten op basis van πe (en dus huidige π). De productiekosten liggen dus op korte termijn contractueel vast.

De GA-lijn heeft een stijgend verloop, omdat

  • er op korte termijn loon- en prijsstarheid heerst. De loonkosten en andere productiekosten liggen vast in contracten.
  • Als er meer inflatie is dan verwacht, stijgen de opbrengsten voor de producent. De kosten liggen echter contractueel vast en stijgen niet.
  • Daarom zijn aanbieders bereid méér aan te bieden. En vindt er een verschuiving langs de GA-lijn naar rechts plaats.
.

Een verschuiving van de GA-lijn

A → B
Door de hogere inflatie zal de inflatieverwachting stijgen (πe = π).

B → C
Dat betekent dat op (middel)lange termijn, zodra de contracten aflopen, nieuwe contracten zullen worden afgesloten die gebaseerd zijn op de hogere inflatieverwachting. Nieuwe cao’s zullen dus hogere looneisen bevatten. Op dat moment zullen de productiekosten voor de aanbieders wél stijgen. 
Bij deze nieuwe, hogere, productiekosten willen aanbieders minder aanbieden. De GA-lijn verschuift naar links.

De helling van de GA-lijn

De bereidheid van aanbieders om meer te produceren bij stijgende inflatie wordt dus veroorzaakt door het gelijk blijven van de productiekosten.

Wanneer deze prijzen minder star zijn, en dus sneller reageren, verdwijnt het voordeel van de lagere kosten ten opzichte van de hogere opbrengst voor de aanbieders.
Dan zal de stijging van de inflatie minder/niet leiden tot extra aanbod. De GA-lijn loopt dan steiler.

Hoe minder loon- en prijsstarheid, hoe steiler de GA-lijn.
De klassieke economen, die geloven in perfect werkende markten, kennen geen prijsstarheden. Prijzen passen zich onmiddellijk aan indien omstandigheden veranderen. Dat heeft tot gevolg dat onder deze visie de GA-lijn verticaal zal verlopen. Hogere inflatie leidt direct tot hogere productiekosten, waardoor aanbieders niet bereid zijn om meer te produceren.

print