Uit het examen van 2004.

In de onderstaande tabel staat een zevental gegevens over de economische ontwikkeling van Nederland in de laatste drie decennia van de vorige eeuw.

    1971 1980 1981 1990 1991 2000
1 beroepsbevolking
(× 1.000 personen)
5.139 5.437 5.481 6.013 6.096 7.495
2 werkgelegenheid
(× 1.000 personen)
5.072 5.243 5.174 5.594 5.696 7.240
3 werkgelegenheid
(× 1.000 arbeidsjaren)
4.831 4.916 4.850 5.203 5.273 6.512
4 werkloze beroepsbevolking
(%)
….. 3,6 5,6 7,0 6,6 3,4
5 reële arbeidsproductiviteit per arbeidsjaar
(1970 = 100)
103,5 135,4 137,8 170,0 171,3 197,0
  gemiddelde % verandering per jaar 1971 – 1980 1981 – 1990 1991 – 2000 
6 reële nationale product 2,9 2,2 2,7
7 reële loonkosten per arbeidsjaar 3,1 -0,1 0,8
1

Bereken het percentage voor de werkloze beroepsbevolking in 1971.

2

Laat zien, met een vergelijking van de gegevens in de regels 2 en 3, welke ontwikkeling de stijging van de werkloze beroepsbevolking in de periode 1981-1990 heeft afgeremd.

Terugkijkend op de laatste drie decennia van de vorige eeuw trekt een econoom in 2001 een aantal conclusies. Daarbij betrekt hij ook de loonmatiging die hij omschrijft als de situatie waarbij een beperkte loonstijging leidt tot een daling van de reële loonkosten per eenheid product.

  • conclusie 1
    In de periode 1971-1980 werd de economische groei vooral veroorzaakt door een groei van de arbeidsproductiviteit en nauwelijks door een groei van het arbeidsvolume.

  • conclusie 2
    In de periode 1981-1990 was er sprake van loonmatiging.

  • conclusie 3
    In het laatste decennium van de vorige eeuw was de forse banengroei de motor achter de economische groei.

3

Is conclusie 1 juist? Verklaar het antwoord met een berekening op basis van het bovenste deel van de tabel.

4

Geef de onderbouwing voor conclusie 2, door gegevens uit de tabel te combineren.

5

Leg uit op welke manier een forse banengroei zowel oorzaak als gevolg kan zijn van economische groei.

1

5.072 → 5.139 ⇒ +1,3%

2

Een antwoord waaruit blijkt dat in deze periode de werkgelegenheid in personen méér is gestegen dan in arbeidsjaren (420.000, respectievelijk 353.000).

3

ja

Een voorbeeld van een juiste berekening is:

  • werkgelegenheid in arbeidsjaren: 4.831 → 4.916 ⇒ +1,76%
  • reële arbeidsproductiviteit per arbeidsjaar: 103,5 → 135,4 ⇒ +30,8%
4

Een antwoord waaruit blijkt dat de combinatie van stijgende reële arbeidsproductiviteit per arbeidsjaar (regel 5) en (licht) dalende reële loonkosten per arbeidsjaar (regel 7) betekent dat de reële loonkosten per eenheid product zijn gedaald.

5

Een voorbeeld van een juist antwoord is:

  • Een antwoord waaruit blijkt dat een forse banengroei leidt tot een hoger besteedbaar inkomen en daarmee tot meer vraag naar goederen/diensten en dus tot meer productie,
  • terwijl anderzijds een hogere economische groei leidt tot een grotere effectieve vraag die de vraag naar arbeid kan stimuleren.
print