De kandidaat kan, binnen de contexten van gezinshuishoudingen 3 , bedrijfshuishoudingen en overheidshuishoudingen, analyseren dat ruil niet alleen op één moment in de tijd plaatsvindt, maar ook over de tijd. De prijs die deze intertemporele ruil coördineert is de rente.

E1: Intertemporele ruil

De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:

  • De intertemporele ruil waarbij niet in de tijd samenvallende rendementen vergeleken worden: afweging tussen individuele prijs van tijd en marktprijs van tijd.

  • Lenen en sparen door deelnemers aan intertemporele ruil als schuiven met koopkracht / bestedingen in de tijd.

  • De keuze om al dan niet vermogen te vragen of aan te bieden met daarbij argumenten als tijdsvoorkeur en risico-aversie.

  • Rente als beloning voor het uitstellen van consumptie (sparen) en het dragen van risico (lenen) en als compensatie voor inflatie;

    • Verschillende rentes door bijvoorbeeld verschillen in looptijd, risico en liquiditeit.
    • Rente op bijvoorbeeld staatsobligaties, bedrijfsleningen en consumentenkrediet.
  • Financiële sector en financieel risico

    • De financiële sector bemiddelt tussen spaarders en investeerders en verschuift risico van mensen/partijen die risico willen afstaan naar mensen/partijen die risico willen dragen
    • De invloed van risico’s als (dreiging van) wanbetaling en informatieasymmetrie
    • Het risico omtrent inflatie op het gedrag van aanbieders en/of vragers van vermogen en daarmee op de rente
  • Het onderscheid en de samenhang tussen nominale grootheden en reële grootheden.

  • Het belang van investeringen bij de vorming van publiek kapitaal zoals infrastructuur, of privaat kapitaal zoals menselijk kapitaal of kapitaalgoederen van bedrijven.

  • Het verschil tussen voorraad- en stroomgrootheden en hun onderlinge verband.

  • Intertemporele ruil door de overheid vergelijken met een dergelijke ruil in de private sector gelet op de staatsschuld en de bijzondere positie van het overheidstekort als uitgestelde belastingheffing.

  • Belastingspreiding in de tijd als methode om welvaartsverliezen als gevolg van belastingheffing te spreiden in de tijd.

E2: Registratie intertemporele ruil

De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:

  • De levensloop binnen gezinshuishoudingen en de rol van de overheid met daarbij:

    • welvaartsvaste- of waardevaste pensioenen / inkomens
    • het omslagstelsel en het kapitaaldekkingsstelsel als het gaat om de financiering van het pensioen / inkomen
    • intergenerationele ruil
  • De vermogenspositie van de overheid met daarbij:

    • de staatsschuld
    • het begrotingsaldo (tekort/overschot)
  • De eisen van het Stabiliteits- en groeipact zijn:

    • Het begrotingstekort mag niet boven de 3 procent van het bbp komen
    • De staatsschuld als percentage van het bbp (staatsschuldquote) mag niet meer dan 60 procent bedragen

3 Omwille van de eenduidigheid worden consumptiehuishoudingen respectievelijk productiehuishoudingen in de specifieke eindtermen aangeduid met de benamingen ‘gezinshoudingen’ respectievelijk ‘bedrijfshuishoudingen’. (Het hedendaags gezin kan samengesteld zijn uit vader, moeder en kinderen, maar een andere samenstelling is ook mogelijk).

print