Opdracht 1 – begippen

Definities van begrippen heb je vaak nodig omdat bij uitlegvragen vaak deze definitie moet worden toegepast op een context.
Zonder heldere begripskennis loop je vaak een deel van de scorepunten mis.

Wat is de definitie van de volgende begrippen:

a

De leveringsbereidheid geeft de prijs aan die de aanbieders minimaal willen ontvangen bij een bepaalde productieomvang.

b

Het afwentelingspercentage geeft aan hoeveel procent van een heffing door de producent wordt doorgeschoven naar de consument.
afwentelingspercentage

c

Welvaart is de mate waarin iemand in staat is zijn/haar behoeften te bevredigen met schaarse middelen.

 

Opdracht 2

a

Zonder BTW is de markt in evenwicht bij een prijs van € 11,67

Door de BTW verschuift de aanbodvergelijking 25% naar boven:
Qa = 10P – 50
P = 0,1Q + 5
P’ = (0,1Q + 5) × 1,25
P’ = 0,125Q + 6,25
Qa2 = 8P – 50

De nieuwe consumentenprijs (evenwichtsprijs) wordt dan € 13,46
De producent mag daar (13,46 : 1,25=) € 10,77 van houden
Er zit dus een BTW bedrag in de prijs van € 2,69

De consument moet (13,46 – 11,67 =) € 1,79 extra betalen door de € 2,69 BTW.
Dat is een afwentelingspercentage van 66,5%

b

Het welvaartsverlies kan worden weergegeven met de zwarte driehoek.

Oppervlakte driehoek:
(€ 13,46 – € 10,77) × (66,7 mln – 57,7 mln stuks) × ½ =
€ 12,1 mln.

Opdracht 3

Qa = 10P – 50
P = 0,1Q + 5

Door de subsidie daalt de aanbodlijn met € 2,50:
P’ = 0,1Q + 2,5
Qa2= 10P – 25

a

In de evenwichtssituatie zonder overheidsingrijpen bedraagt de evenwichtsprijs € 11,67 bij een hoeveelheid van 66,7 mln. stuks.
In de evenwichtssituatie na de subsidie betaalt de consument € 10 en stijgt de hoeveelheid naar 75 mln. stuks.

Het gebruik stijgt dus met 12,5% en voldoet daarmee aan de wens van de regering.

b

Alle 75 mln. producten moeten met € 2,50 worden gesubsidieerd.
Dat kost dus in totaal € 187,5 mln.

Aangezien het gebruik met 12,5% stijgt, is dat maar 0,07% per miljoen euro.
De oppositie is dus van mening dat de maatregel niet efficiënt genoeg is.

c

De producent haalt maximale winst indien MO = MK

MK = TK’
MK = 0,5Q + 2

Bij volkomen concurrentie heeft de producent geen invloed op de prijs. De marktprijs is zijn vast prijs:
MO = 12,50  (€ 10 van de consument en € 2,50 van de overheid)

MO = MK
Q = 21 (× 1.000)

TK = 0,25×212 + 2×21 + 40 = 192,25 (× 1.000 euro) = € 192.250
TO = 21.000 × 12,50 = € 262.500

TW = € 70.250

Opdracht 4

a

Maximale winst streven: MO = MK

Qv = -5P + 125
P = -0,2Q + 25
TO = -0,2Q2 + 25Q
MO = -0,4Q + 25

Maximale winst:
MO = MK
-0,4Q + 25 = 0,06Q + 5
Q = 43,5 (mln stuks)

Invullen in de collectieve vraagvergelijking voor de prijsbepaling:
P = 16,30

b

Door de milieutaks zullen de marginale kosten van de producent stijgen met 40%.

MK = (0,06Q + 5) × 1,4
MK2 = 0,084Q + 7

Maximale winst:
MO = MK
-0,4Q + 25 = 0,084Q + 7
Q = 37,2 (mln stuks)

Invullen in de collectieve vraagvergelijking voor de prijsbepaling:
P = 17,56

De productie daalt van 43,5 mln. naar 37,2 mln. stuks.
De prijs stijgt van € 16,30 naar € 17,56.

c

Er is (17,56 – 16,30 =) € 1,26 afgeschoven op de consument.

De omvang van de milieutaks kunnen we vinden door het hoogteverschil te nemen tussen beide MK-functies bij de gekozen productie van 37,2:
MK1 = 0,06Q + 5 ⇒ MK1 = 7,23
MK2 = 0,084Q + 7 ⇒ MK2 = 10,12

De milieutaks bedraagt dus € 2,89

Het afwentelingspercentage € 1,26 van de € 2,89 ≈ 43,6%

print