Vraag 1
| a | Een jas kost € 149. Hoeveel korting krijg je? | 
| b | Een telefoonabonnement kost € 20 per maand. Hoeveel kost het abonnement de eerste maand? | 
| c | Op een school zitten 250 examenleerlingen. Hoeveel leerlingen zijn geslaagd? | 
| d | Op een normale dag komen er 2.000 bezoekers naar  diergaarde Blijdorp.  Hoeveel bezoekers komen op een zonnige dag? | 
Vraag 2
| a | Jaimy heeft een telefoonabonnement met een databundel van 20 Gb (= 20.480 Mb). Hoeveel procent van het abonnement heeft Jaimy al verbruikt? Afronden op één decimaal. | 
| b | Aan het begin van de maand krijgt Elise haar zakgeld. Zij krijgt € 80. Hoeveel procent van haar zakgeld heeft Elise na twee weken nog over? Afronden op één decimaal. | 
| c | Een onderneming haalde vorig jaar een omzet van € 248 mln. Bereken de winst in procenten van de omzet. Afronden op één decimaal. | 
Vraag 3
| a | Een nieuwe Mazda CX5 kost dit jaar € 35.990. Met hoeveel procent is de prijs van de CX5 gestegen? | 
| b | Vorig jaar zaten er 1.104 leerlingen op onze school. Dit jaar zijn dat er 1.095. Met hoeveel procent is het leerlingaantal gedaald? | 
| c | In 2000 bedroeg de omvang van de Nederlandse economie € 428 mld. Met hoeveel procent is de Nederlandse economie in deze periode gegroeid? | 
