Lonen komen, binnen wettelijke kaders, tot stand door onderhandeling. Op de achtergrond van die onderhandeling spelen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt een belangrijke rol.
Bij een krappe arbeidsmarkt hebben de werknemers de sterkste onderhandelingsmacht. Dan zullen de lonen relatief hard stijgen.
Bij een ruime arbeidsmarkt hebben de werkgevers de sterkste onderhandelingsmacht. De lonen zullen dan relatief weinig stijgen. Dalende lonen komen slechts heel zelden voor. We spreken in dat geval van neerwaartse loonstarheid.

Behalve de onderhandelingsmacht, speelt ook de ontwikkeling van de inflatie een essentiële rol bij loonsveranderingen.
Het gaat namelijk niet zozeer om de nominale verandering, maar veel meer om de reële verandering van het inkomen.

Reële loon / Koopkracht

Het reële loon is het loon uitgedrukt in de hoeveelheid goederen die ermee gekocht kan worden. Met andere woorden, de koopkracht van het loon.

Koopkracht is één van de belangrijkste kengetallen in de economie.
Koopkracht bepaalt de omvang van de bestedingen, bepaalt in belangrijke mate het consumentenvertrouwen, is leidend bij de CAO-onderhandelingen en staat centraal bij het opstellen van nieuw regeringsbeleid.
Maar bovenal: koopkracht is voor de consument de mate waarin hij/zij producten kan kopen.

Veranderingen in het reële loon zijn afhankelijk van twee factoren:

  1. het bedrag aan salaris/inkomen/uitkering dat iemand extra krijgt (= stijging nominale inkomen)
  2. hoeveel de prijzen in deze periode zijn gestegen (=inflatie)

Een verandering van het reële loon is met de volgende formule uit te rekenen:

koopkracht

Een rekenvoorbeeld

Iemand verdient in 2017 een salaris van € 3.500.
Een jaar later verdient hij € 275 meer.
De inflatie bedroeg in dat jaar 3,75%

Manier 1 – met de formule

Nominale inkomen stijgt met 7,86% ⇒ NIC = 107,86
Prijzen stijgen met 3,75% ⇒ PIC = 103,75

Formule: Formule reële inkomen

RIC = 103,96
Het reele loon is dus met 3,96% gestegen.

Manier 2 – met een ‘werkelijke’ situatie . Je verzint daarbij zelf getallen voor de beginwaarde.

2017 2018 verandering

Inkomen = € 3.500
Verzonnen prijs = € 35

Inkomen = € 3.775 (gegeven)
Prijs wordt (35 × 1,0375=) € 36,3125

 

Op basis van deze gegevens,
is de koopkracht: 100 stuks

Op basis van deze gegevens,
wordt de koopkracht: 103,96 stuks

De koopkracht neemt toe
van 100 naar 103,96 stuks.

Een stijging van 3,96%

NB.
De prijs is hier zodanig gekozen dat de koopkracht op 100 stuks uit komt. Dat is handig, maar niet noodzakelijk

 

NB.
Doordat de koopkracht in de uitgangssituatie 100 was, kan de procentuele verandering snel worden afgelezen.
Anders moet de procentuele verandering worden uitgerekend.

Prijscompensatie

Prijscompensatie is een loonstijging die gelijk is aan de hoogte van de prijsstijgingen (inflatie) om de koopkracht op peil te houden.

Jaar 0

Een werknemer ontvangt een salaris van € 550 per week.

We veronderstellen dat hij maar één product koopt. Dat kost € 5,50

⇒ Koopkracht:  100 producten.

Jaar 1

De inflatie bedraagt 10%, zodat het product nu € 6,05 kost.

Als er niets zou gebeuren met het salaris, daalt de koopkracht naar  90,9 producten.

In geval van prijscompensatie, stijgt het salaris eveneens met 10%.
Zodat de werknemer nu € 605 per week ontvangt.

Dankzij de prijscompensatie blijft de koopkracht  100 producten.

Wanneer het nominale inkomen met hetzelfde percentage stijgt als de prijzen, blijft het reële inkomen constant.

Als de prijzen met 10% stijgen en de lonen stijgen ook met 10%, kan een werknemer net zoveel goederen kopen als voorheen. De prijsstijging wordt gecompenseerd met een loonstijging.

Initiële loonstijging

Een initiële loonstijging is een loonstijging die leidt tot een verbetering van de koopkracht.

Dus dat deel van de loonstijging dat bovenop de prijscompensatie (loonstijging die gelijk is aan de prijsstijging om de koopkracht op peil te houden) komt.

Jaar 0

Een werknemer ontvangt een salaris van € 2000 per week.

We veronderstellen dat hij maar één product koopt. Dat kost € 20.

⇒ Koopkracht: 100 producten.

Jaar 1

De inflatie bedraagt 4%, zodat het product nu € 20,80 kost.
Als er niets zou gebeuren met het salaris, daalt de koopkracht naar 96,15 producten.

In geval van prijscompensatie, stijgt het salaris eveneens met 4% naar € 2080.
Zodat de werknemer nog steeds 100 producten kan kopen.

Krijgt hij een initiële loonstijging, in totaal 6%, wordt het salaris € 2120.
Hij kan nu 101,92 producten kopen. Een stijging van zijn koopkracht van 1,92%.

Wanneer het nominale inkomen relatief meer stijgt dan de prijzen, dan stijgt het reële inkomen.

Als de inflatie 4% bedraagt en de loonstijging is 6%, dan:

  • is hiervan 4%(-punt) van de loonstijging bedoeld ter compensatie van de gestegen prijzen (= prijscompensatie)
  • en 2%(-punt) als extra koopkracht (= initiële loonstijging).
print