Het aanbod van arbeid in een land wordt bepaald door de omvang van de beroepsbevolking.

De beroepsbevolking omvat alle personen in de leeftijd van 15 tot 75 die: betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of die geen betaald werk hebben, maar recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking).

Onderstaand schema geeft aan hoe de verschillende begrippen die betrekking hebben op de arbeidsmarkt zich onderling verhouden:

beroepsbevolking

 

Beroepsgeschikte bevolking:
Tot de beroepsgeschikte bevolking hoort iedereen in de leeftijdscategorie 15 tot 75* jaar.

*aangepaste definitie CBS 2016.

Beroepsbevolking:
Iedereen van de beroepsgeschikte bevolking die betaald werk hebben (werkzame beroepsbevolking), of die geen betaald werk hebben, maar recent naar betaald werk hebben gezocht en daarvoor direct beschikbaar zijn (werkloze beroepsbevolking)

Niet-actieven:
Mensen die niet kunnen of willen werken, of daar niet direct beschikbaar voor zijn.
Bijvoorbeeld:

  • arbeidsongeschikten,
  • huisvrouwen,
  • studenten en leerlingen (vanaf 15 jaar),
  • mensen die met vervroegd pensioen zijn gegaan.

Een belangrijk deel van deze mensen kunnen we rekenen tot de (stille) arbeidsreserve. In tijden van een krappe arbeidsmarkt, wanneer er dus weinig werkloosheid is en het moeilijk is voor bedrijven om geschikt personeel te vinden, kunnen mensen uit deze groep de krapte oplossen.

Werkzame deel van de beroepsbevolking:
Het deel van de beroepsbevolking dat werkt is onder te verdelen in twee delen:

  1. mensen die werken in loondienst (afhankelijke deel van de beroepsbevolking)
  2. mensen die werken als zelfstandig ondernemer.

Werkloze deel van de beroepsbevolking:
Officieel werkloos is iemand pas wanneer hij behoort tot de beroepsbevolking, direct beschikbaar is en actief op zoek is naar werk (en ingeschreven als werkzoekend).

Participatiegraad of deelnemingspercentage

De (bruto) participatiegraad geeft aan hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking behoort tot de beroepsbevolking:

 

Wanneer er weinig werkloosheid is -en het dus makkelijk is om een baan te vinden- of wanneer de lonen (sterk) stijgen, kan dat mensen stimuleren om actief te worden op de arbeidsmarkt. We spreken in dat geval van een aanmoedigingseffecten.
Ook de mogelijkheid om in deeltijd te werken, of een hogere overheidsbijdrage voor kinderopvang kunnen arbeidsdeelname aanmoedigen.
Door aanmoedigingseffecten stijgt de participatiegraad.  Ontmoedigingseffecten werken natuurlijk precies andersom.

Een laag deelnemingspercentage geeft aan dat er in een land betrekkelijk veel mensen niet kunnen of willen werken. Hoewel niet al die mensen een uitkering krijgen, is zoiets tóch een probleem: de beroepsbevolking is kleiner dan nodig. Een kleine beroepsbevolking leidt eerder tot een krappe arbeidsmarkt en daarmee tot relatief hoge loonkosten.

De netto participatiegraad geeft aan hoeveel procent van de beroepsgeschikte bevolking er werkzaam is:

Pas op:
Wanneer er meer mensen willen deelnemen aan het arbeidsproces wil dat niet automatisch zeggen dat zij een baan hebben.

Bij aanmoedigingseffect geldt:
stijging van de participatiegraad → grotere beroepsbevolking → (in eerste instantie) méér werkloosheid.

print