Dit onderwerp vervalt vanaf examen 2019.
De Phillipscurve is een curve die in een economie de korte-termijn afruil tussen inflatie en werkloosheid beschrijft.

Hoewel er een inderdaad een korte termijn afruil tussen werkloosheid en inflatie bestaat, is deze relatie op de lange termijn niet waargenomen.

phillipscurveA → B – beleid

De theorie is dat slim gekozen overheidsbeleid in staat zou moeten zijn om de werkloosheid en de inflatie te controleren. Monetair- en/of fiscaal beleid (Keynesiaans stimuleringsbeleid) kan worden gebruikt om de economie te stimuleren, het bruto binnenlands product te verhogen en zo de werkloosheid te verlagen. Langs de Phillips-curve bewegend, leidt dit weliswaar tot een hogere inflatie, maar dat is nu eenmaal de prijs die men voor het voordeel van lagere werkloosheidscijfers moet betalen.

Verklaring: bij het terugdringen van de werkloosheid, verkrapt de arbeidsmarkt. Via hogere loonstijgingen zal daardoor uiteindelijk ook de inflatie stijgen.

B → C – aanpassing verwachtingen

Op de lange termijn zullen werknemers en werkgevers echter rekening houden met de gestegen inflatie, wat in arbeidsovereenkomsten resulteert waar het loon in ieder geval wordt verhoogd met de verwachte inflatie. De werkloosheid zal dan beginnen te stijgen naar het oude niveau, maar nu met een hogere inflatie. Dit resultaat impliceert dat er op de langere termijn geen trade-off tussen inflatie en werkloosheid bestaat.

Verklaring: de gestegen lonen houden de inflatie hoog, maar via een verslechterde concurrentiepositie neemt wel de werkloosheid weer toe. Bovendien zullen bij hogere loonkosten bedrijven via diepte-investingen arbeid vervangen door kapitaal.

Op de lange termijn betekent dit dat het overheidsbeleid niet van invloed kan zijn op de werkloosheid. Die gaat weer terug naar haar “natuurlijke werkloosheidsgraad”.

print