Johan de Wit is 50 jaar. Hij verwacht:

  • Tot aan zijn 65ste jaar (de huidige periode) € 120.000 te verdienen.

  • Na zijn 65ste jaar (de toekomstige periode) verwacht hij € 90.000 aan pensioen te ontvangen.

  • Johan kan in elke periode lenen en sparen tegen een nominale rente van 35%. 

  • De inflatie zal naar verwachting in elke periode (in totaal) 20% bedragen.

a

Moet hij bij het opstellen van een intertemporele budgetlijn rekening houden met de nominale of met de reële rente? Leg uit waarom.

b

Bereken de maximale huidige consumptie en de maximale toekomstige consumptie en teken de intertemporele budgetlijn.

c

Geef in de zojuist getekende intertemporele budgetlijn het punt aan waarbij Johan spaart noch leent.

d

Zal de budgetlijn veranderen indien de inflatie(verwachting) stijgt?

Zo ja, leg uit hoe de lijn verandert.
Zo nee, leg uit waarom niet.  
a

Bij de intertemporele budgetlijn gaat om om de huidige en toekomstige consumptie. Ofwel de hoeveelheid goederen die je nu / in de toekomst kunt kopen. Het gaat dus om de reële waarde / koopkracht. Je moet dus rekening houden met de reële rente.

b
c

Eerst moeten we de reële rente uitrekenen:

⇒ de reële rente is dus 12,5%

De maximale toekomstige consumptie is:
(€ 120.000 x 1,125) + € 90.000 = € 225.000

De maximale huidige consumptie is:
€ 120.000 + (€ 90.000 : 1,125) = € 200.000
 

 

d

Als de inflatie stijgt, neemt de reële rente af:

  • wanneer je gaat sparen zal dat in de toekomst minder opleveren, waardoor het punt op de y-as daalt.
  • wanneer je gaat lenen is de contante waarde van dat bedrag nu groter. het punt op de x-as gaat verder naar rechts.
  • De budgetlijn zal dus vlakker lopen.

De reële rente bepaalt de helling van de intertemporele budgetlijn!

print